ECLI:NL:CRVB:2015:3079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.H. Bel
- P.C. de Wit
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van een renteloze geldlening op basis van onvoldoende inzage in de administratie
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een renteloze geldlening die aan appellant is verstrekt op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant ontving deze lening voor de periode van 24 augustus 2010 tot 24 augustus 2011, maar heeft geen volledige inzage gegeven in zijn administratie, wat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam noopte om de lening terug te vorderen. Het college had appellant herhaaldelijk verzocht om de jaarcijfers over 2010 en 2011 te verstrekken, maar deze verzoeken zijn niet opgevolgd. Hierdoor kon de definitieve hoogte van de bijstand niet worden vastgesteld.
De rechtbank Rotterdam verklaarde de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant verplicht was om verantwoording af te leggen over de ontvangen lening en dat het college terecht tot terugvordering was overgegaan. Appellant had in de bestuurlijke fase geen stukken overgelegd, ondanks meerdere verzoeken van het college. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat appellant niet had aangetoond dat hij door ziekte of andere omstandigheden niet in staat was om de gevraagde stukken tijdig te overleggen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat zijn ziekte hem had belet om de administratie op orde te houden en dat hij door het college in de gelegenheid had moeten worden gesteld om het verzuim te herstellen. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.