Uitspraak
28 februari 2014, 13/1036 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich arbeidsongeschikt had gemeld in verband met liesproblematiek en later ook met pijn- en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om zijn WAO-uitkering niet te verhogen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant per 11 februari 2013 niet had onderschat. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv op inzichtelijke wijze hadden gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervond en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat zijn belastbaarheid was overschat. De Raad wees erop dat de verhoging van de WAO-uitkering per 29 januari 2014 niet betekende dat de eerdere beoordeling onjuist was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om het onderzoek ter zitting te heropenen. Appellant had niet aangetoond dat er nieuwe informatie was die de beoordeling van zijn belastbaarheid zou kunnen beïnvloeden. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 166,- aan appellant moest vergoeden.