ECLI:NL:CRVB:2015:3065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet Wajong en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Wajong gegrond verklaarde. De rechtbank had het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant, geboren in 1980, had op 6 september 2012 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 6 november 2012 was afgewezen. Het Uwv stelde dat appellant van 2004 tot en met 2010 fulltime had gewerkt als betontimmerman, en dat hij geen recht had op een uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan, informatie van de huisarts meegenomen en appellant gezien tijdens een hoorzitting. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts, die had vastgesteld dat appellant geen verdergaande beperkingen had dan die al waren aangenomen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten en dat het onderzoek onzorgvuldig was geweest. Hij stelde dat het Uwv geen rekening had gehouden met zijn achtergrond van speciaal onderwijs en zijn functioneren als betontimmerman. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht geen urenbeperking had aangenomen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.