ECLI:NL:CRVB:2015:3065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-2935 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet Wajong en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Wajong gegrond verklaarde. De rechtbank had het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant, geboren in 1980, had op 6 september 2012 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 6 november 2012 was afgewezen. Het Uwv stelde dat appellant van 2004 tot en met 2010 fulltime had gewerkt als betontimmerman, en dat hij geen recht had op een uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan, informatie van de huisarts meegenomen en appellant gezien tijdens een hoorzitting. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts, die had vastgesteld dat appellant geen verdergaande beperkingen had dan die al waren aangenomen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten en dat het onderzoek onzorgvuldig was geweest. Hij stelde dat het Uwv geen rekening had gehouden met zijn achtergrond van speciaal onderwijs en zijn functioneren als betontimmerman. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht geen urenbeperking had aangenomen en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/2935 WWAJ
Datum uitspraak: 31 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 april 2014, 13/1950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Ersoy, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1980, heeft op 6 september 2012 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 6 november 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, op de grond dat hij van 2004 tot en met 2010 fulltime heeft gewerkt als betontimmerman. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. Het Uwv heeft ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In beroep is alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die ziet [in] 1998, de achttiende verjaardag van appellant, als een FML die ziet op de 27 december 2012, de eerste dag waarop de uitkering van appellant in zou kunnen gaan ingevolge artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens voorbeeldfuncties voor appellant geselecteerd en heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant zowel [in] 1998 als op 27 december 2012 0% was.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2013 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, informatie van de huisarts meegenomen in zijn beoordeling en appellant gezien tijdens een hoorzitting die deel uitmaakte van een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom voor appellant geen verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen. Appellant heeft geen medische stukken in het geding gebracht die twijfel wekken aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op onzorgvuldige wijze plaatsgevonden. Het Uwv heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat appellant speciaal onderwijs heeft gevolgd. Het Uwv heeft voorts ten onrechte niet onderzocht of appellant normaal heeft gefunctioneerd in zijn werk als betontimmerman.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Appellant is uitsluitend in hoger beroep gekomen tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het resultaat van dit onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellant gezien bij de hoorzitting in bezwaar in het kader van een WIA-procedure op 24 januari 2013 en de informatie van de huisarts van 8 november 2013 meegenomen in zijn beoordeling.
4.3.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bekend is dat bij appellant de diagnose PDD-NOS is gesteld. Hier zijn beperkingen voor aangenomen in beide FML’en. Appellant is aangewezen op werk waarbij niet veel eisen worden gesteld aan veelvuldig en direct samenwerken met derden, waaronder collega’s. Routinematig, productiematig werk is toegestaan als hierin geen sprake is van intensieve samenwerking of intensief en veelvuldig overleg met collega’s. Van ernstige gehoorgebreken is niet gebleken. In de FML’en is het vereiste opgenomen dat geen hoge eisen mogen worden gesteld aan het verstaan van mensen bij veel achtergrondlawaai. De PDD-NOS en de door de huisarts vermelde slechthorendheid zijn geen reden om een urenbeperking op te nemen in de FML’en. Geen aanleiding bestaat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Het enkele gegeven dat appellant op een school voor speciaal onderwijs heeft gezeten, is geen reden voor twijfel aan de juistheid van de bij hem vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid. Appellant heeft niet met nadere medische stukken aannemelijk gemaakt dat er reden is voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Het Uwv heeft terecht niet beoordeeld of appellant recht heeft op een uitkering op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. Zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht, kan het recht op arbeidsondersteuning ingevolge artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong niet eerder ontstaan dan op de dag zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Nu het Uwv heeft vastgesteld dat op die dag voor appellant geen recht bestaat op arbeidsondersteuning, was er voor het Uwv geen reden te beoordelen of voor appellant recht bestond op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong.
4.5.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 november 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Nu het functioneren van appellant in zijn werk als betontimmerman niet langer ten grondslag ligt aan de beslissing van het Uwv om appellant geen uitkering op grond van de Wet Wajong toe te kennen, was het Uwv niet gehouden te beoordelen of appellant normaal heeft gefunctioneerd in zijn werk als betontimmerman.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

UM