4.1.Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.1.Appellant voert aan dat hij een uitgebreide rapportage over zijn financiële situatie heeft overgelegd en dat de schriftelijke verzoeken om nadere gegevens zonder nadere toelichting voor hem onduidelijk waren. Zijn eerste contactpersoon van de sociale dienst heeft aangegeven dat zij geen financieel expert is en de ingeleverde gegevens niet kon beoordelen. Tijdens het derde gesprek was zijn klantmanager voor het eerst aanwezig en zij stond tijdens dat - onprettig verlopen - gesprek niet open voor vragen en overleg.
4.2.2.Deze grond kan niet slagen. De brieven van 13 februari 2013 en 1 maart 2013 laten er geen misverstand over bestaan welke gegevens het dagelijks bestuur van appellant verlangde. De stelling van appellant dat het dagelijks bestuur al beschikte over alle van belang zijnde financiële gegevens omdat hij die bij de aanvraag om bijstand ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) heeft ingeleverd, kan ook niet slagen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant bij die aanvraag de in de brief van 1 maart 2013 genoemde gegevens en bescheiden heeft ingeleverd. Uit het besluit van 6 maart 2013 waarbij het dagelijks bestuur de aanvraag om bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004 heeft afgewezen, blijkt alleen dat het toenmalige bedrijf van appellant niet levensvatbaar is bevonden om welke reden die aanvraag is afgewezen en niet dat daarbij de persoonlijke financiële situatie van appellant is beoordeeld.
4.3.1.Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij niet in het bezit was van de koop- en hypotheekakte van zijn woning. Bovendien is appellant van mening dat hij aan de hand van de door hem verstrekte jaarlijkse aanslagen OZB 2011, 2012 en 2013, een kadastraal overzicht waaruit zijn hypotheekverplichting blijkt en aanslagen inkomstenbelasting voldoende gegevens over zijn woning en de financiering daarvan heeft verstrekt. Appellant heeft inmiddels een kopie van de koopakte van zijn woning van de notaris ontvangen, die hij in beroep heeft overgelegd. Ter zitting heeft appellant, desgevraagd, verklaard dat hij nadien de beschikking heeft gekregen over de hypotheekakte die hij bij de nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingeleverd. Hij heeft de Rabobank tevergeefs verzocht om kopieën van de hypotheekaktes en leningen. Volgens appellant heeft de ING geen afschriften verstrekt van de bij de zakelijke betaalrekening behorende spaarrekening. Hij heeft in november 2012 eenmalig een bedrag van € 500,- op de desbetreffende spaarrekening bijgeschreven en datzelfde bedrag in december 2012 weer overgeboekt naar de zakelijke betaalrekening, zoals blijkt uit de overgelegde afschriften van die betaalrekening.
4.3.2.Vaststaat dat appellant tijdens het gesprek op 8 maart 2013 de gevraagde koop- en hypotheekakte van zijn woning, gegevens over de hypotheekrente van de Rabobank en afschriften van de spaarrekening, behorende bij de zakelijke betaalrekening niet heeft overgelegd. Het dagelijks bestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand van appellant. Zo blijkt uit de hypotheekakte welke vorm van hypotheeklening is versterkt, mogelijk een spaarhypotheek, wat niet kan worden afgeleid uit de gegevens die appellant wel heeft overgelegd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan aan een hypothecaire geldlening een vermogensopbouw zijn gekoppeld en blijkt een dergelijke vermogensopbouw in geval van fiscaal vrijgestelde verzekeringen niet uit een aangifte inkomstenbelasting. Ook bewijs van aankoop van de woning in de vorm van de notariële koopakte en gegevens over de verschuldigde hypotheekrente zijn van belang voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van bijstand. Dat geldt eveneens voor de gevraagde bankafschriften van de aan de zakelijke betaalrekening verbonden spaarrekening. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de spaarrekening, verbonden aan de zakelijke betaalrekening van de ING, geen bankafschriften worden verstrekt. Dit blijkt niet uit de Voorwaarden Zakelijke Spaarrekening van de ING die appellant in beroep heeft ingebracht. Dat het saldo op deze spaarrekening ten tijde van de bijstandsaanvraag nihil was en dat op deze rekening in de periode van drie maanden voor de bijstandsaanvraag geen andere mutaties hebben plaatsgevonden dan die vermeld in 4.3.1, heeft appellant ook niet anderszins, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van de ING, aangetoond.
4.3.3.De aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen de gegeven hersteltermijn niet de beschikking heeft kunnen krijgen over de notariële koopakte die hij in beroep heeft overgelegd en de hypotheekakte die hij naar aanleiding van de nieuwe bijstandsaanvraag heeft ingeleverd. Appellant heeft een afschrift van de beide notariële aktes van een notariskantoor verkregen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij die documenten niet tijdig had kunnen verkrijgen als hij zich binnen de hersteltermijn tot het notariskantoor had gewend. Dit geldt eveneens voor het bewijs van de verschuldigde hypotheekrente dat hij van de Rabobank had kunnen verkrijgen, en gegevens van de desbetreffende spaarrekening die hij van de ING-bank had kunnen verkrijgen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de hersteltermijn daartoe tevergeefs pogingen in het werk heeft gesteld. Hij heeft ook niet vóór of tijdens het gesprek op 8 maart 2013 gevraagd om verlenging van die termijn.