ECLI:NL:CRVB:2015:3020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
14/1369 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

14/1369 WIA
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 januari 2014, 13/442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Dennekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dennekamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als leidinggevende in de logistieke dienstverlening. Op 10 november 2009 is hij werkloos geworden. Daarna heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Met ingang van 26 november 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens buikklachten als gevolg van de ziekte van M. Crohn.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
23 november 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 14 december 2012 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verzekeringsartsen terecht zijn uitgegaan van een recuperatietijd van twee dagen per maand na de periodieke infuusbehandeling met Remicade. Wat de door appellant ingeschakelde medisch adviseur dr. mr. drs. D.S. Rambocus over de behandeling met Remicade stelt is volgens de rechtbank te karakteriseren als algemene informatie welke geen reden vormt voor twijfel aan het onderbouwde standpunt van de verzekeringsartsen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van een rapport van Rambocus, heeft erkend dat appellant op de aspecten buigen en frequent buigen verdergaand beperkt moet worden geacht dan aanvankelijk was aangenomen door de artsen van het Uwv. Hij heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op die punten vervolgens aangepast. Aangezien de aanvankelijk gegeven onderbouwing niet juist was, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat de aanpassing van de FML niet heeft geleid tot een wijziging in de verdiencapaciteit, zodat appellant terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Verder zijn bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de kosten van appellant voor het inschakelen van Rambocus slechts gedeeltelijk tot een bedrag van € 464,36 voor vergoeding in aanmerking komen, omdat een deel van die kosten is gemaakt in strijd met een op de eerste zitting gemaakte afspraak.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door hem ondervonden beperkingen zijn onderschat door de artsen van het Uwv. Appellant is met name van mening dat hij vijf tot zeven dagen recuperatietijd nodig heeft na een infuusbehandeling met Remicade als onderhoudstherapie bij de ziekte van M. Crohn. Voorts is hij van mening dat ook voor het tillen van lichte voorwerpen een verdergaande beperking dient te worden aangenomen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het buigen slechts 300 maal per uur en het tillen van lichte voorwerpen 600 maal per uur mogelijk wordt geacht. Volgens hem is de belasting voor tillen zwaarder dan voor buigen. Daarnaast is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte een deel van de kosten voor het inwinnen van advies van een medisch adviseur niet voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht, wat hij in strijd acht met het recht op eigendom.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden tegen de aangevallen uitspraak beperkt tot het instandlaten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit en het in dit verband door de rechtbank gegeven oordeel over de medische grondslag, alsmede tot het gedeeltelijk niet vergoeden van door hem gemaakte kosten in verband met het inschakelen van een medisch adviseur
4.2.
De artsen van het Uwv hebben zorgvuldig onderzoek gedaan naar de klachten van appellant. In zijn rapport van 11 maart 2013 heeft Rambocus zich op het standpunt gesteld dat tillen van lichte voorwerpen net als buigen slechts tot 300 keer per uur binnen de belastbaarheid van appellant zou blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van met name 6 juni 2013 en 8 augustus 2013 echter duidelijk uiteengezet dat de belasting voor tillen van lichte voorwerpen van 600 maal per uur binnen de belastbaarheid van appellant valt en minder belastend is dan het buigen, wat bij 45 graden slechts 300 maal per uur en bij 90 graden slechts één à twee maal per uur binnen de belastbaarheid van appellant blijft. Als reden hiervoor wordt gegeven dat bij dergelijk diep buigen het gewicht van het hoofd en de romp verplaatst dient te worden, wat energetisch belastender wordt geacht voor appellant dan het tillen van lichte voorwerpen. Deze uitleg is overtuigend zodat de rechtbank Rambocus terecht niet heeft gevolgd in zijn standpunt over de belastbaarheid van appellant op het aspect tillen.
4.3.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat de periodieke infuusbehandeling met Remicade een recuperatietijd vergt van twee dagen per maand. Dit is gebaseerd op het rapport van
31 augustus 2012 van een verzekeringsarts van het Uwv, die een anamnese heeft afgenomen van appellant inhoudende dat hij eens per zes weken een infuusbehandeling ondergaat met Remicade waarna hij drie tot vier dagen moet slapen. Dit komt gezien de periodieke behandeling van eens in de zes weken, neer op een recuperatietijd van twee dagen per maand. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de meer algemene informatie die Rambocus over dergelijke behandelingen naar voren heeft gebracht, niet is toegesneden op de situatie van appellant. Voorts heeft de behandelend arts van appellant in zijn brief van 28 oktober 2013 geschreven dat na behandeling een algehele malaise en spier-/gewrichtspijn kan optreden wat een paar dagen kan duren. Ook dit strookt met de zienswijze van de artsen van het Uwv dat een recuperatietijd van twee dagen per maand als reëel is te beschouwen.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep verder medische informatie overgelegd waaruit naar zijn mening volgt dat hij momenteel niet belastbaar is met arbeid. Het rapport van verzekeringsarts Buurman, dat is opgemaakt in het kader van de Wet werk en bijstand, dateert van 19 december 2014 en ziet niet op thans in geding zijnde datum, zijnde 23 november 2012. Dit geldt ook voor de brief van de huisarts L.R.K. Petrov van 18 september 2014. Dit betekent dat uit deze gegevens evenmin twijfel voortvloeit over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt voor zover dit gericht is tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. In zoverre komt de aangevallen uitspraak dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5.1.
De rechtbank kan echter niet worden gevolgd in haar oordeel dat de kosten van appellant van € 1.311,71 voor het inschakelen van deskundige Rambocus slechts gedeeltelijk, namelijk tot een bedrag van € 464,36, voor vergoeding in aanmerking komen, wegens een tijdens de eerste zitting gemaakte afspraak. In het betreffende proces-verbaal van 27 maart 2013 is weliswaar vermeld dat appellant informatie zou inwinnen over de recuperatietijd bij zijn behandelend arts, maar daarin is tevens opgenomen dat het Uwv de eerder door appellant ingebrachte medische informatie zou voorleggen aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Niet valt in te zien waarom appellant in deze zaak met medische aspecten geen aanspraak zou maken op vergoeding van de kosten voor een ingeschakelde deskundige, gemaakt naar aanleiding van door de verzekeringsarts bezwaar en beroep na die eerste zitting uitgebrachte rapporten. De hoogte van deze kosten is verder niet bestreden. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre slaagt en dat de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt voor zover de resterende kosten voor inschakeling van een deskundige ten bedrage van € 847,35 (€ 1.311,71 - € 464,36) niet voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht. Dit bedrag zal alsnog worden toegewezen. Dit betekent dat op de overige gronden op dit punt niet hoeft te worden ingegaan.
5.2.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten. In hoger beroep worden de proceskosten begroot op € 980,- aan kosten van rechtsbijstand. Tevens zal worden bepaald dat aan appellant het griffierecht in hoger beroep zal worden vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de kosten voor het inschakelen van een deskundige niet voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 847,35 en in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- wordt vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Fotchind

UM