ECLI:NL:CRVB:2015:3011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
14-2896 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzekeringsgeneeskundige onderzoeken in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich op 8 juni 2007 ziek meldde als verkoopster vanwege linkerpolsklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het besluit van het Uwv ten grondslag lag, niet onzorgvuldig was. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelende sector meegewogen en er was geen reden om aan hun oordeel te twijfelen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de verzekeringsartsen de informatie van de behandelende sector correct hadden meegewogen. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuwe stukken waren overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de aanvraag voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

14/2896 WIA
Datum uitspraak: 31 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
18 april 2014, 13/1867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. Voor appellante is verschenen mr. L. Meys, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als verkoopster. Voor dit werk heeft zij zich op 8 juni 2007 ziek gemeld vanwege linkerpolsklachten. Bij besluit van 6 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 5 juni 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 maart 2013 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben de informatie van de behandelende sector meegewogen in hun beoordeling. Niet is gebleken dat die informatie door de verzekeringsartsen op een onjuiste wijze is uitgelegd. Het rapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee van 23 juni 2013 geeft geen aanleiding voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft hierbij gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2013. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de rapporten van 8 mei 2013 en 28 augustus 2013 voldoende inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de voor appellante geselecteerde voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd passend zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de informatie van de behandelend sector op correcte wijze hebben meegewogen in hun beoordeling. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met het rapport van orthopedisch chirurg Devilee. Ten slotte kan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen stand houden, omdat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid niet goed in kaart zijn gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de informatie van de behandelend sector is meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de beweeglijkheid in de linkerpols in de diverse richtingen licht verminderd is, met name de ulnaire deviatie. Appellante heeft een lichte pijnaangifte bij actief kracht zetten en bij passief onderzoek van de eindstanden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangescherpt. In zijn rapport van 15 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het rapport van orthopedisch chirurg Devilee vastgesteld dat Devilee beperkingen op klimmen, tillen en trilbelasting heeft vermeld. Op deze aspecten zijn daarom beperkingen opgenomen in de FML. Het is niet zo dat appellante haar linkerhand niet kan gebruiken, ook Devilee maakt hier geen melding van. Op het aspect duwen en trekken is in de FML geen beperking opgenomen, omdat appellante niet beperkt is aan haar dominante hand. In de CBBS-definitie van duwen en trekken wordt het eigen lichaamsgewicht betrokken. Eventuele polsbelasting kan worden ingezet vanuit een vaste rustpositie. Appellante heeft in hoger beroep geen stukken overgelegd die reden geven voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Geen aanleiding bestaat het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Gelet op het voorgaande bestaat ook geen aanleiding een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van 8 mei 2013 en 28 augustus 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is daarom geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

NW