ECLI:NL:CRVB:2015:2946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14-520 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die voorheen als heftruckchauffeur werkte, had zich op 31 juli 2008 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar later geconcludeerd dat hij per 12 mei 2013 niet langer recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De Raad oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2013 correct was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom appellant op de datum in geding niet meer beperkt was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door appellant ingebrachte informatie, waaronder het huisartsenjournaal en de informatie van de radioloog, geen nieuwe medische gegevens bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen.

De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

14/520 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2013, 13/4466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een medisch stuk ingezonden.
Appellant heeft zijn standpunt bij brief van 15 juni 2015 nader toegelicht. Hierop heeft het Uwv gereageerd door overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juni 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellant en
mr. Van de Wege zijn, met bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, voorheen werkzaam als heftruckchauffeur, heeft zich op 31 juli 2008 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 juli 2010 tot 16 april 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 16 april 2012 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
1.4.
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 mei 2013 niet langer recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA, onder de overweging dat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het besluit heeft het Uwv een rapport van 21 februari 2013 van een verzekeringsarts en een rapport van 8 maart 2013 van een arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
1.5.
Bij besluit van 31 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2013 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van 3 juni 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 30 juli 2013 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2013, waarin de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en plausibel gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat appellant op de datum in geding meer beperkt te achten. Hij heeft volgens de rechtbank zijn conclusies gebaseerd op basis van zorgvuldig onderzoek, bestaande uit een dossieronderzoek, bestudering van het bezwaarschrift, het horen en zien van appellant tijdens de hoorzitting en de beschikbare medische informatie. Het door appellant ingenomen standpunt dat hij meer beperkingen heeft, is niet onderbouwd met objectieve medische informatie. Aan de in beroep overgelegde verklaring van de huisarts kan de rechtbank niet de betekenis toekennen die appellant daaraan gehecht wil zien. Uit het dossier blijkt dat appellant thans geen (psychiatrische) behandeling meer ondergaat en geen antidepressivum gebruikt. Een nadere onderbouwing van de gestelde psychische klachten ontbreekt. Voor de stelling dat de rugklachten zijn onderschat, baseert appellant zich evenmin op een medische verklaring. Met de beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren, de aanpassing aan fysieke omgevingseisen, de dynamische handelingen en de statische houdingen is door het Uwv duidelijk en kenbaar rekening gehouden.
2.3.
Met inachtneming van de in de FML vastgelegde medische beperkingen moet appellant op de datum in geding in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek zijn geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd dat die functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv zijn medische beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat en dat hij daarom de geduide functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per 12 mei 2013 niet heeft onderschat en dat hij die beperkingen in de FML correct heeft weergegeven. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat aan het huisartsenjournaal van 25 oktober 2013 niet de betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. In dat journaal heeft de huisarts de klachten van appellant vermeld en enkele leefregels genoteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 november 2013 inzichtelijk gemotiveerd dat het journaal geen aanleiding geeft meer beperkingen aan te nemen. Er zijn geen aanknopingspunten het standpunt van die arts voor onjuist te houden. Ook de in hoger beroep desgevraagd door het Uwv overgelegde informatie van de radioloog van 5 april 2013, volgens welke sprake is van mogelijke discopathie op niveau L1-L2 en facetartrose vanaf niveau L4, biedt volgens de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juni 2015 geen nieuwe informatie. Deze was immers al beschikbaar en is meegewogen in de bezwaarprocedure zoals uit het rapport van die verzekeringsarts in die procedure van
3 juni 2013 naar voren komt. De Raad onderschrijft voorts het standpunt van het Uwv dat de door appellant op 15 juni 2015 gestelde mondelinge mededeling in het ziekenhuis over de ernst van de rugklachten geen nieuwe medische objectiveerbare informatie betreft.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen

AP