ECLI:NL:CRVB:2015:2912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
13/2150 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invordering van een schuld door de Sociale verzekeringsbank en de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/2150 ANW. De kwestie betreft de invordering van een schuld door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de vraag of appellante haar vermogen moet aanwenden voor de aflossing van deze schuld. Appellante ontving in het verleden te veel uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en een maand te veel pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had appellante een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting en stelde dat appellante € 77,63 per maand moest aflossen, te beginnen op 1 januari 2012, en daarnaast een bedrag van € 2.904,96 in één keer moest voldoen. Appellante betwistte de verplichting om haar vermogen aan te wenden voor de aflossing, omdat zij een bedrag van ongeveer € 3.000,- had gereserveerd voor haar begrafenis. De rechtbank oordeelde dat de Svb bevoegd was om het besluit te nemen en dat appellante haar vermogen moest gebruiken om haar schuld af te lossen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat het verleden van onjuiste vaststelling van de aflossingscapaciteit niet betekent dat de Svb geen invorderingsmaatregelen mocht nemen. Appellante was zich bewust van haar schuld en de verplichting deze af te lossen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2150 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 april 2013, 12/2263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. In het verleden heeft appellante een aantal jaren te veel uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) ontvangen, alsmede één maand te veel pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ook heeft de Svb appellante een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingverplichting in het kader van de ANW. De Svb heeft sindsdien elk jaar een onderzoek gedaan naar de aflossingscapaciteit van appellante en is telkens tot de conclusie gekomen dat die niet aanwezig was. Met het besluit van 12 januari 2012 heeft de Svb appellante laten weten dat in de daaraan voorafgaande jaren de aflossingscapaciteit onjuist is vastgesteld. Appellante dient € 77,63 per maand te voldoen, welk bedrag vanaf 1 januari 2012 verrekend zal worden met haar pensioen op grond van de AOW. Daarnaast dient zij haar vermogen aan te wenden om een bedrag van € 2.904,96 in één keer te voldoen. Het bezwaar van appellante richt zich uitsluitend tegen het moeten aanwenden van haar vermogen voor de aflossing. Zij stelt altijd te hebben opgegeven dat een bedrag van ongeveer € 3.000,- gereserveerd is voor de kosten van haar begrafenis. Dit bedrag zou door de Svb vrijgelaten moeten worden bij de vaststelling van haar vermogen. Met de beslissing op bezwaar van 23 mei 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geding het gebruiken van appellantes vermogen voor de aflossing van de in rechte vaststaande schuld. Gelet op de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak weergegeven wet- en regelgeving was de Svb bevoegd tot dit besluit te komen. Deze regelgeving voorziet erin dat het ter beschikking staande vermogen gebruikt dient te worden om schulden af te lossen. Dat appellante aan (een bepaald gedeelte van) haar vermogen een bepaalde bestemming wenst te geven, leidt niet tot de conclusie dat dit niet gebruikt hoeft te worden om haar schuld af te lossen. Appellante kon vrij beschikken over dit vermogen en heeft dat, zoals uit de stukken blijkt en ter zitting is bevestigd, ook soms gebruikt en weer aangevuld vanaf een andere rekening.
3.2.
Dat de Svb in het verleden de aflossingscapaciteit van appellante onjuist heeft vastgesteld, wil niet zeggen dat hij niet alsnog de schuld mag invorderen. Appellante was op de hoogte van het bestaan van de schuld en van haar verplichting deze af te lossen.
3.3.
Uit wat hiervoor onder 3.1 en 3.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

AP