ECLI:NL:CRVB:2015:2909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/708 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding kosten brilmontuur wegens te late aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een erkend burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had een verzoek ingediend om de kosten van een brilmontuur te vergoeden, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat appellant op het moment dat hij zich bewust werd van het feit dat zijn bril niet meer voldeed, een aanvraag had moeten indienen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden, die stelt dat aanvragen voor vergoedingen tijdig moeten worden ingediend.

De Raad heeft de relevante wetgeving, de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), in overweging genomen. Artikel 40 van deze wet bepaalt dat de vergoeding ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat verweerder, de Sociale verzekeringsbank, in dit geval geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om van deze regel af te wijken, omdat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant eerder al was gewezen op het belang van tijdige aanvragen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Sociale verzekeringsbank in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/708 WUBO
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2014, kenmerk BZ01674624 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind en
mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1931, is op grond van lichamelijke invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aanvaard is dat de status na enucleatie linkeroog, corneatransplantatie rechteroog, onderarmprothese links en gehoorproblematiek links in verband staan met het oorlogsgeweld.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2006 heeft verweerder met terugwerkende kracht tot 1 mei 2006 aan appellant een vergoeding toegekend van de aanschafkosten van een vertebril en een zonnebril op sterkte. Verweerder heeft hierbij aanleiding gezien af te wijken van de regel dat een vergoeding of tegemoetkoming in gaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 2010 is appellant met terugwerkende kracht tot 1 juni 2010 in aanmerking gebracht voor een vergoeding voor de kosten van een zonnebril op sterkte. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat aanvragen om voorzieningen waarvoor reeds kosten zijn gemaakt, moeten worden afgewezen en dat afwijking van die regel alleen bij uitzondering mogelijk is. Gewezen is op het belang van het tijdig indienen van een aanvraag.
1.4.
Het verzoek van appellant van april 2012 om toekenning van een vergoeding van een in november 2009 aangeschafte handloep en een in oktober 2010 aangeschafte koptelefoon is door verweerder afgewezen op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend. Die weigering is door de Raad in stand gelaten bij de uitspraak van 20 februari 2014, 12/6613 WUBO.
1.5.
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft appellant verzocht om de kosten te vergoeden van een brilmontuur die hij in juli 2013 heeft aangeschaft. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 19 september 2013, welke afwijzing na gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit is gehandhaafd op de grond dat appellant de aanvraag niet tijdig heeft ingediend.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 40, eerste lid, van de Wubo is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vergoeding ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend. Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wubo is verweerder bevoegd in het voordeel van de betrokkene af te wijken van het bepaalde in het eerste lid indien rekening houdende met alle omstandigheden, een dergelijke afwijking in een individueel geval noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft in het geval van appellant geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
2.2.
De in artikel 40, tweede lid, van de Wubo neergelegde bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen wil zeggen dat verweerder een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat brengt mee dat dient te worden nagegaan of verweerder in dit geval niet in redelijkheid kon beslissen van haar hiervoor omschreven bevoegdheid geen gebruik te maken.
2.3.
Tot die conclusie kan niet worden gekomen. Op artikel 40, eerste lid, van de Wubo is de hoofdregel gebaseerd dat de aanvraag voor een voorziening moet worden ingediend voordat de kosten voor de voorziening worden gemaakt. Van deze hoofdregel wordt afgeweken indien de aanvraag ziet op een vergoeding voor een medische behandeling en/of voorgeschreven medicijnen. Aan appellant is niet een doorlopende vergoeding voor de aanschaf van een bril (montuur en glazen) toegekend. Appellant is dan ook gehouden steeds een nieuwe aanvraag in te dienen om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding van een bril(montuur). Met de aanvraag van augustus 2013 heeft appellant niet voldaan aan de hiervoor genoemde hoofdregel. De aanvraag is dan ook te laat ingediend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het geval van appellant van de hoofdregel had moeten afwijken is ook de Raad niet gebleken. Op het moment dat het voor appellant duidelijk werd dat de bril niet langer voldeed had hij een aanvraag bij verweerder moeten indienen. In ieder geval had hij direct na het bezoek aan de opticien aan de hand van een kostenraming verweerder kunnen verzoeken de kosten voor vergoeding in aanmerking te brengen. Verder is niet zonder betekenis dat appellant al meermalen is gewezen op het belang van een tijdig ingediende aanvraag vooraf.
2.4.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD