ECLI:NL:CRVB:2015:2908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/2827 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten van administratieve hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant verzocht om vergoeding van de kosten van administratieve hulp, omdat hij door zijn verminderde gezichtsvermogen niet in staat was zijn administratie bij te houden. De verweerder had eerder een verzoek om vergoeding afgewezen, maar in het bestreden besluit werd een vergoeding toegekend voor administratieve hulp tot maximaal twee uur per week. De Raad oordeelde dat deze norm in overeenstemming was met een redelijke uitleg van artikel 20 van de Wuv en dat de weigering om een vergoeding te verstrekken voor het eenmalig op orde brengen van achterstallige administratie in rechte standhield. De Raad overwoog dat de appellant in de periode waarop de achterstand betrekking had, nog in staat was zijn werk als hoogleraar te verrichten en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gehanteerde norm. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2827 WUV
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2014, kenmerk BZ01674223 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Daar is appellant, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind en mr. C. Vooijs

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. In het verleden heeft verweerder aanvaard dat de oogaandoening en de hypercholesterolemie van appellant in het vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging. Aan appellant zijn verschillende voorzieningen op grond van de Wuv toegekend.
1.2.
Bij brief van 4 mei 2013 heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten van administratieve hulp. Vanwege zijn verminderde gezichtsvermogen acht appellant een administratieve hulp noodzakelijk. Deze hulp is bedoeld voor het wegwerken van de achterstand in de persoonlijke administratie van appellant, het bijhouden van die administratie en het verwerken van zijn correspondentie.
1.3.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 15 juli 2013. Naar aanleiding van het tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit aan appellant met ingang van 1 mei 2013 een vergoeding toegekend voor administratieve hulp. De norm voor de ondersteuning is op maximaal twee uur per week gesteld, aangezien de hulp nodig is voor persoonlijke administratie en correspondentie. De tijdelijke inzet van de administratieve ondersteuning in verband met het wegwerken van de achterstand is niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.
2. In beroep keert appellant zich tegen de door verweerder - naar Nederlandse maatstaven - gehanteerde norm van twee uur administratieve hulp per week. Daarnaast stelt appellant dat hij in 2008/2009 al zijn administratieve taken niet kon verrichten en dat toen al de achterstand is ontstaan omdat hij niet beschikte over administratieve hulp.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 20 van de Wuv is bepaald dat de ten laste van de vervolgde blijvende, met de causale ziekten en gebreken direct verband houdende, extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen worden vergoed. Dit brengt mee dat kosten die als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2.
Voor de vergoeding van de kosten van administratieve ondersteuning heeft verweerder de norm voor de ondersteuning gesteld op maximaal twee uur per week. Verweerder heeft hierbij aansluiting gesloten bij de norm zoals die in het kader van onder meer de Wet maatschappelijke ondersteuning gebruikelijk is. Het hanteren van deze norm acht de Raad in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wuv. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om in het geval van appellant af te wijken van deze norm en hem in aanmerking gebracht voor vergoeding van twee uur per week, ook omdat het in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk is dat personen met het toenemen van de jaren hulp inschakelen voor het verzorgen van (financiële) zaken. De Raad acht dit standpunt in rechte houdbaar.
3.3.
Ook de weigering om een vergoeding te verstrekken voor hulp bij het eenmalig op orde brengen van achterstallige administratie houdt in rechte stand. In de periode 2009-2012, waarop die achterstand betrekking heeft, was appellant nog in staat zijn werk als hoogleraar te doen. In 2013 is appellant “legaly blind” verklaard. Ten tijde van deze aanvraag is niet goed meer te beoordelen in hoeverre appellant in de periode dat hij nog als hoogleraar werkzaam is geweest door zijn oogklachten belemmerd was om zijn administratie bij te houden dan wel of de achterstand mogelijkerwijs juist is ontstaan omdat de werkzaamheden als hoogleraar te veel tijd in beslag hebben genomen. In ieder geval heeft hij in die periode niet om een vergoeding voor hulp bij zijn administratie verzocht.
4. Gezien hetgeen onder 3.2 en 3.3 is overwogen wordt het beroep ongegrond verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD