ECLI:NL:CRVB:2015:2904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/855 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum van verstrekte WUV-voorzieningen en afwijzing periodieke uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 1 november 2013, waarin de ingangsdatum van de verstrekte WUV-voorzieningen werd vastgesteld. De appellant had in november 2012 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en vergoedingen voor huishoudelijke hulp en deelname aan het maatschappelijk verkeer. De voorzieningen waren toegekend met ingang van 1 november 2012, maar de appellant wenste een eerdere ingangsdatum vanwege vertraging in de aanvraag.

Uitspraak

14/855 WUV
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (USA) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 1 november 2013, kenmerk BZ01659692 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Dit bezwaar is door verweerder doorgestuurd en, omdat het was gericht tegen een besluit op bezwaar, door de Raad aangemerkt als beroepschrift.
Verweerder heeft vragen van de Raad beantwoord.
Bij brief van 6 mei 2014 heeft mr. J.C.M. van Berkel zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn op 18 juni 2015 nog nadere stukken ingediend, waarop verweerder op 3 juli 2015 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Berkel en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.E. Eind en mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bij besluit van 18 december 1975 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv en zijn aan hem voorzieningen op grond van die wet toegekend. Bij dit besluit is vastgesteld dat appellant ziekten of gebreken heeft die in verband staan met de vervolging, maar dat hij niet buiten staat werd geacht door arbeid een inkomen te verwerven als bedoeld in artikel 8 van de Wuv. Op die grond is geweigerd hem een periodieke uitkering te verstrekken. Het tegen de weigering een periodieke uitkering te verstrekken gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 januari 1978 ongegrond verklaard. Er is tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.2.
In november 2012 heeft appellant verzocht om aan hem een periodieke uitkering te verstrekken en vergoedingen voor huishoudelijke hulp en deelname aan het maatschappelijk verkeer. Bij besluit van 4 juli 2013 zijn met ingang van 1 november 2012 aan appellant toegekend een vergoeding voor huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Op de aanvraag voor een periodieke uitkering is opnieuw afwijzend beslist op de grond dat de psychische klachten van appellant niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van de leeftijdgenoten van appellant. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Met betrekking tot de omvang van het geding stelt de Raad vast dat appellant zijn beroep uitdrukkelijk heeft beperkt tot de ingangsdatum van de verstrekte voorzieningen. Appellant wenst een eerdere ingangsdatum omdat er buiten zijn schuld vertraging is ontstaan in de aanvraag. Hij vermeldt expliciet: “Uw redenering betreffende de periodieke uitkering kan ik volgen en zie af van verdere stappen”. Terecht is dan ook van de zijde van verweerder aangevoerd dat de gronden die de gemachtigde van appellant op 18 juni 2015 nog heeft ingediend tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan appellant een periodieke uitkering te verstrekken, de grenzen van dit geding te buiten gaan. Die gronden blijven dan ook buiten beschouwing.
3. Met betrekking tot de ingangsdatum van de twee voorzieningen overweegt de Raad als volgt. Op grond van artikel 2 van het Besluit ingangsdatum voorzieningen Wuv gaan de voorzieningen in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. In dit geval is de aanvraag gedaan in november 2012 en overeenkomstig die bepaling toegekend per de eerste van die maand. Er is geen aanleiding om verweerder op grond van de bij de aanvraag opgetreden vertraging verplicht te achten de voorzieningen met ingang van een eerdere datum te verstrekken. Van de zijde van verweerder is op door een bekende van appellant gedaan verzoek van 15 mei 2012 nadere informatie verstrekt, aanvankelijk gericht aan het oude adres van appellant. Dit laat onverlet dat appellant al in een eerder stadium, al voordat hij aanvraagformulieren had ontvangen, een aanvraag had kunnen (laten) indienen. Overigens heeft appellant de aanvraagformulieren ook pas twee maanden na ontvangst ingestuurd.
4. Gezien het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD