ECLI:NL:CRVB:2015:2889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/2803 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens schending inlichtingenverplichting en onduidelijkheid over financiële situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag van appellant voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen. Appellant had zich op 8 februari 2013 gemeld bij het Uwv Werkbedrijf voor bijstand als alleenstaande, maar zijn aanvraag werd afgewezen op 25 april 2013 omdat de verstrekte inlichtingen als onvolledig werden beschouwd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag stelde dat appellant niet had voldaan aan de verzoeken om bankafschriften van zijn rekening, wat noodzakelijk was om zijn recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat hij alle relevante gegevens had verstrekt en dat het niet inleveren van de bankafschriften hem niet kon worden verweten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en dat hij zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de benodigde informatie te verstrekken en de rol van het college in het controleren van de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2803 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 april 2014, 13/8158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Voor appellant is, zonder bericht, niemand verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.A. Boogaards.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 8 februari 2013 heeft appellant zich gemeld bij het Uwv Werkbedrijf om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aan te vragen voor een alleenstaande. Hij stond op dat moment, sedert 26 juli 2012, in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), thans basisadministratie personen, ingeschreven op het adres [adres]
(woonadres). Op 12 februari 2013 heeft appellant een wbijstandsaanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat de door appellant verstrekte inlichtingen dermate onvolledig waren dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 25 april 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat aan appellant, bij brieven van 5 en 14 augustus 2013, specifiek is verzocht alle bankafschriften vanaf 1 oktober 2011 tot en met 5 augustus 2013 van
rekening 543689360 te verstrekken en dat hij daar niet aan heeft voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat de door het college gevraagde bankafschriften van rekening [nummer] in ieder geval noodzakelijk waren om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, dat appellant deze gegevens tot op heden niet heeft verstrekt en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hem dit niet kan worden verweten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft, net als in beroep, aangevoerd dat hij alle relevante gegevens die van belang zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen aan het college heeft verstrekt en dat het niet inleveren van de gevraagde bankafschriften van rekening [nummer] hem niet valt te verwijten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 8 februari 2013 tot en met 25 april 2013.
4.2.
In het geval van een aanvraag om bijstand dient de aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Aan de hand van de feitelijke inkomens- en vermogenssituatie op het moment van die aanvraag dient te worden bezien of de middelen van betrokkene aan de verlening van bijstand in de weg staan. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De beroepsgrond dat appellant voldoende inlichtingen heeft verschaft om het recht op bijstand vast te stellen slaagt niet.
4.4.
Het college heeft ter beoordeling van het recht op bijstand een onderzoek ingesteld. In dat kader zijn gegevens opgevraagd waaronder bankafschriften van verschillende rekeningen. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften van rekening 530310589 kan worden afgeleid dat appellant tot kort voor de aanvraag om bijstand op zijn in 1.1 vermelde woonadres ook de beschikking had over een bankrekening met nummer [nummer] . Inzage in de bankafschriften van deze rekening is door het college terecht noodzakelijk geacht, onder meer in verband met de vaststelling van het vermogen van appellant en om eventuele geldstromen te traceren. Het college heeft appellant voorts ruimschoots de mogelijkheid gegeven om de gevraagde nadere gegevens te verstrekken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet redelijkerwijs over de bankafschriften van rekening [nummer] heeft kunnen beschikken. Het betoog dat deze rekening een gezamenlijke rekening van appellant en zijn ex-partner was en dat de relatie met zijn ex-partner al geruime tijd voor de aanvraag om bijstand ernstig was bekoeld, doet - wat daarvan zij - hier niet aan af. Het betoog dat appellant niet kan worden verweten dat hij de bankafschriften van rekening [nummer] niet heeft ingeleverd omdat hij voor de datum waarop hij de aanvraag om bijstand heeft ingediend afstand heeft gedaan van de rekening en de bank voorts zijn verzoek om kopieën van de bankafschriften te verkrijgen niet heeft gehonoreerd, faalt eveneens, nu dit op geen enkele wijze is onderbouwd.
4.5.
Gelet op de op appellant rustende bewijslast, zoals weergegeven in 4.2, lag het op zijn weg om de gerezen onduidelijkheid over zijn financiële situatie weg te nemen. Anders dan appellant meent is hij daarin niet geslaagd. De door appellant verstrekte gegevens over zijn financiële situatie zijn onvoldoende om te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate, appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Door hierover geen duidelijkheid te verschaffen is appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat het college de aanvraag om algemene bijstand terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD