ECLI:NL:CRVB:2015:2888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/2014 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht verlaagde bijstand wegens niet-nakoming medewerkingsverplichting aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 23 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel had de bijstand van appellante voor de duur van één maand met 80% verlaagd, omdat zij naar het oordeel van het college niet had meegewerkt aan een medisch onderzoek. Appellante betwistte deze verlaging en stelde dat zij wel degelijk bereid was om mee te werken, maar dat er geen daadwerkelijke uitnodiging was ontvangen voor het medisch onderzoek op locatie.

De Raad oordeelde dat het college onvoldoende feitelijke grondslag had voor de verlaging van de bijstand. Het college had niet aangetoond dat appellante de verplichting om mee te werken aan het medisch onderzoek niet was nagekomen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Het besluit van het college om de bijstand te verlagen werd herroepen, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellante.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van het bijstandverlenend orgaan om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan, op het college rust.

Uitspraak

14/2014 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 februari 2014, 13/3365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.B.E. Donkers-Van Laar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde in geding sinds 23 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand voor een alleenstaande ouder. Wegens medische klachten heeft het college aan appellante tot 1 december 2012 ontheffing verleend van de plicht tot arbeidsinschakeling. Daarbij is aan haar meegedeeld dat zij een uitnodiging ontvangt voor een onderzoek bij een arts om opnieuw te bepalen wat haar arbeidsmogelijkheden zijn en dat zij verplicht is aan dit onderzoek deel te nemen.
1.2.
Bij brief van 2 oktober 2012 heeft Argonaut Advies (Argonaut) over appellante onder meer het volgende gerapporteerd: “Wij hebben cliënte benaderd voor het maken van een afspraak huisbezoek op dinsdag 2-10. Zij geeft aan geen huisbezoek te willen. Reden: betrouwbaarheid van arts. Ze kent onze instantie niet. En is er niet van gediend dat men thuis komt. Op de vraag of dat zij dan naar een locatie wilde komen werd ook negatief gereageerd. Vraag van haar wie de reiskosten dan gaat betalen en zij heeft ook een kind waar zij rekening mee moet houden. Met u is afgesproken het traject te sluiten tot nader bericht.”
1.3.
Appellante is tijdens een gesprek met haar klantmanager op 22 oktober 2012 geconfronteerd met de in 1.2 vermelde rapportage en verklaarde dat zij tegen een medewerkster van Argonaut heeft gezegd dat zij wel naar de locatie in [gemeente] wilde komen voor een medisch onderzoek, maar wilde weten of de reiskosten dan vergoed zouden worden. Appellant zou daarover worden teruggebeld, wat vervolgens niet is gebeurd. De klantmanager heeft tijdens het confrontatiegesprek aan appellante meegedeeld dat het niet meewerken een maatregelwaardige gedraging is en dat zij daarvoor een maatregel opgelegd zal krijgen. Met appellante is verder afgesproken dat zij nogmaals zal worden uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd bij brief van
1 november 2012. Appellante heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd bij brief van
21 november 2012, medewerking verleend aan een medisch onderzoek op 28 november 2012 op een locatie van Argonaut te [gemeente] .
1.4.
Het college heeft bij besluit van 7 november 2012 bij wijze van maatregel de bijstand van appellante met ingang van 1 november 2012 voor de duur van één maand met 100% verlaagd, op de grond dat appellante niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek om haar arbeidsgeschiktheid te bepalen.
1.5.
Bij besluit 11 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard en de verlaging van de bijstand gematigd tot 80%. Deze matiging vond zijn grondslag in de aanwezigheid van het eenoudergezin met een driejarig kind.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat zij de medewerkingsverplichting heeft geschonden. Een daadwerkelijke uitnodiging om voor een medisch onderzoek op locatie te verschijnen ontbreekt en appellante was wel degelijk bereid om mee te werken aan een medisch onderzoek. Zij heeft tijdens het gesprek met een medewerkster van Argonaut alleen vragen gesteld over de locatie van het medisch onderzoek en vergoeding van de reiskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Meer concreet betekent dit dat het college zijn standpunt dat appellante niet heeft meegewerkt aan een medisch onderzoek op een andere locatie dan bij haar thuis aannemelijk moet maken.
4.2.
Het college heeft zijn standpunt gebaseerd op de in 1.2 genoemde brief van 2 oktober 2012. Aan deze brief kan echter niet de betekenis worden toegekend die het college daaraan gehecht heeft of wil zien. Van belang is dat appellante van meet af aan heeft ontkend dat zij alleen naar een medisch onderzoek op locatie wilde gaan als haar reiskosten zouden worden vergoed. Dat dit anders zou zijn vindt geen steun in de gedingstukken. De brief van 2 oktober 2012 vermeldt niet dat het niet vergoeden van reiskosten een breekpunt was voor appellante. Verder is van belang dat appellante, anders dan voor het in 1.3 genoemde op 28 november 2012 plaatsgevonden medisch onderzoek, geen schriftelijke uitnodiging heeft ontvangen voor een medisch onderzoek op locatie. Dat het college ten tijde hier van belang ervoor heeft gekozen om maar geen uitnodigingsbrief meer te versturen komt voor rekening en risico van het college. Dat Argonaut op of na 22 oktober 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met de klantmanager van appellante en de medewerkster van Argonaut volgens de klantmanager toen zou hebben verklaard dat appellante heel stellig was en niet naar het medisch onderzoek op locatie wilde komen als de reiskosten niet zouden worden vergoed, kan - wat daarvan zij - aan het vorenstaande niet af doen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat appellante de verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek niet is nagekomen. Dit betekent dat het college de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat het college de bijstand van appellante ten onrechte voor de duur van één maand met 80% heeft verlaagd.
4.4.
De rechtbank heeft wat onder 4.3 is overwogen niet onderkend. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De Raad ziet voorts aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. In aanmerking genomen dat het college de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, was er geen ruimte voor het opleggen van een maatregel. Het besluit van
7 november 2012 zal daarom worden herroepen.
4.5.
Het verzoek van appellante om een veroordeling tot het vergoeden van schade komt voor toewijzing in aanmerking voor zover het de wettelijke rente betreft. Het college dient bij de als gevolg van deze uitspraak te verrichten betaling het bedrag van deze rente vast te stellen en uit te betalen. Voor de wijze waarop de wettelijke rente wordt berekend, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 april 2013 gegrond en
vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 7 november 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in
de plaats treedt van het besluit van 11 april 2013;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellante van de wettelijke
rente zoals onder 4.5 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag
van € 980,-;
- bepaalt dat het college het door appellante in beroep en hoger beroep
betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD