ECLI:NL:CRVB:2015:2887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/214 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 30 januari 2013 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar had daarbij onjuiste informatie verstrekt over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 26 februari 2013 afgewezen, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door onvolledige en onjuiste gegevens te verstrekken. In bezwaar heeft de appellant zijn vergissing erkend, maar het college handhaafde zijn besluit, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat deze in bezwaar en beroep geen opheldering had gegeven over de onjuiste opgave van zijn verblijfsadressen. In hoger beroep voerde de appellant aan dat vergissingen bij het opgeven van adressen niet voldoende grond zijn voor afwijzing van zijn aanvraag. De Raad oordeelde echter dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand. De appellant had door het onjuist invullen van het formulier onduidelijkheid gecreëerd over zijn verblijfplaats, en zijn pogingen om dit te rectificeren waren niet voldoende onderbouwd.

De Raad concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door R.H.M. Roelofs, met C.M.A.V. van Kleef als griffier.

Uitspraak

14/214 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 20154
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 december 2013, 13/6451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Voor appellant is, zonder bericht, niemand verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.A. Boogaards.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 30 januari 2013 bij het college gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 19 februari 2013 heeft hij een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij op het formulier “verblijf en overzicht activiteiten vinden woonruimte” (formulier) voor de periode van 23 januari 2013 tot en met 18 februari 2013 vijf verschillende verblijfsadressen opgegeven. Het college heeft de opgegeven verblijfsadressen geverifieerd in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA), thans: basisregistratie personen. Voor vier van de vijf adressen bleek de opgegeven informatie niet te kloppen. Telefonisch contact met appellant bracht hierin geen duidelijkheid.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, en daarmee de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij zich had vergist en daarbij voor twee adressen andere huisnummers had opgegeven.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college aangegeven dat appellant in de gelegenheid is gesteld zijn vergissing recht te zetten, toen hem werd voorgehouden dat de informatie niet juist was, en dat appellant zijn informatieverplichting ten aanzien van zijn woonadres heeft geschonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in bezwaar noch in beroep opheldering heeft gegeven over de onjuiste opgave van zijn verblijfsadressen. Daardoor is niet komen vast te staan waar appellant ten tijde in geding feitelijk verbleef en kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat vergissingen gemaakt bij het opgeven van verblijfsadressen bij zijn bijstandsaanvraag onvoldoende grond zijn voor het afwijzen van zijn aanvraag. Anders dan vermeld in het bestreden besluit, woont de heer [naam] wel degelijk op het opgegeven adres [adres 1] en woont op het adres [adres 2] een Marokkaanse man bij wie appellant enige tijd heeft gewoond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 30 januari 2013 tot en met 26 februari 2013.
4.2.
Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats.
4.3.
Door het formulier onjuist in te vullen heeft appellant onduidelijkheid geschapen over zijn feitelijke verblijfplaats gedurende de te beoordelen periode. Voor vier van de vijf opgegeven adressen bleek de informatie bij onderzoek door het college in de GBA, ook na telefonisch contact met appellant, niet te kloppen. Door in bezwaar voor twee van de opgegeven adressen alsnog andere huisnummers op te geven, heeft appellant deze onduidelijkheid niet weggenomen. Appellant heeft voorts zijn reeds in bezwaar ingenomen standpunt, dat de heer [naam] wel degelijk op het opgegeven adres [adres 1] woont en dat op het adres [adres 2] een Marokkaanse man woont bij wie appellant enige tijd heeft verbleven, op geen enkele wijze onderbouwd. Het ligt primair op de weg van appellant bij zijn aanvraag juiste en duidelijke informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Appellant is daarin niet geslaagd.
4.4.
Door geen juiste of volledige opgave te doen van zijn feitelijke woon- of verblijfplaats heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB geschonden. Als gevolg daarvan heeft het college het recht op bijstand van appellant in de periode in geding niet kunnen vaststellen, zodat de aanvraag om bijstand van appellant terecht met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 11 van de WWB is afgewezen.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD