ECLI:NL:CRVB:2015:2861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/3818 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1 april 2014 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten na zijn verhuizing van Nijmegen naar Arnhem op 21 maart 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft deze aanvraag afgewezen, met de motivering dat de kosten tot de normale dagelijkse bestaanskosten behoren en dat de verhuizing niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten van woninginrichting in beginsel moeten worden voldaan uit het beschikbare inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De appellant heeft verklaringen van zijn huisarts overgelegd, waarin wordt gesteld dat de verhuizing medisch noodzakelijk was vanwege zijn rugklachten en andere psychische problemen. De Raad oordeelt echter dat deze verklaringen onvoldoende onderbouwing bieden voor de noodzaak van de verhuizing. De omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder dat het college bijzondere bijstand had moeten verlenen. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van bijzondere omstandigheden voor het verkrijgen van bijzondere bijstand en dat de kosten van woninginrichting in principe uit het eigen inkomen moeten worden gedekt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3818 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2014, 14/3345, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Namaki. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.T.F.A. de Boer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 21 maart 2014 verhuisd van de gemeente Nijmegen naar de gemeente Arnhem. Hij ontvangt sinds 1 april 2014 bijstand in de gemeente Arnhem op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2.
Op 31 maart 2014 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingediend.
1.3.
Bij besluit van 9 april 2014 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening behoort tot de normale dagelijkse bestaanskosten die appellant moet voldoen uit het inkomen. Appellant had hiervoor kunnen reserveren.
1.4.
Bij besluit van 1 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 april 2014 ongegrond verklaard op de grond dat de verhuizing niet noodzakelijk was. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college de motivering aangevuld in die zin dat de kosten weliswaar noodzakelijk zijn, maar de verhuizing niet noodzakelijk was en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij geen reserveringscapaciteit had.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand moet worden verleend. Niet is gebleken dat de verhuizing noodzakelijk was en dat het niet mogelijk was voor appellant om te reserveren voor de inrichtingskosten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
4.2.
De kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het ter beschikking staande inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
4.4.
Appellant heeft drie verklaringen van zijn huisarts overgelegd van 6 november 2012,
23 april 2013 en 26 mei 2014. Hierin verklaart de huisarts dat het voor appellant belastend is om in een kleine kamer in een huis met meerdere mensen te wonen vanwege zijn ernstige rugklachten, depressieve klachten en persoonlijkheidsstoornis. Appellant moet ook zijn kinderen - van 20 en 27 jaar oud - kunnen ontvangen in zijn huis. Bovendien is appellant vanwege een mishandelingsincident zeer angstig geworden in [plaatsnaam] . In zijn verklaring van 26 mei 2014 heeft de huisarts geconcludeerd dat de verhuizing naar [woonplaats] daarom medisch noodzakelijk dan wel zeer wenselijk was. Anders dan appellant meent, heeft hij hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was. De verklaringen van de huisarts bieden daartoe onvoldoende medische onderbouwing. Aannemelijk is slechts dat de verhuizing voor hem wenselijk was. De door appellant en zijn huisarts naar voren gebrachte omstandigheden zijn niet dusdanig bijzonder dat het college bijzondere bijstand had moeten verlenen. Niet is gebleken dat het wonen in het huis in [plaatsnaam] een onhoudbare situatie voor appellant opleverde. Het mishandelingsincident in [plaatsnaam] kan bovendien niet hebben geleid tot de verhuizing naar [woonplaats] , omdat dit pas na de verhuizing heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand verleend had moeten worden.
4.5.
Nu het college reeds op grond hiervan de aanvraag mocht afwijzen, behoeft de vraag of sprake was van voldoende capaciteit om te reserveren voor de inrichtingskosten geen bespreking.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD