ECLI:NL:CRVB:2015:2860
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onvoldoende medewerking bij vaststelling woonsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 14 januari 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens de aanvraagprocedure heeft de appellant in verschillende gesprekken tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn verblijfplaats, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende medewerking van de appellant om zijn woonsituatie vast te stellen, wat een schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting inhield.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de informatie uit de eerdere gesprekken niet doorslaggevend zou moeten zijn, omdat deze niet op ambtsbelofte of ambtseed zijn opgemaakt. De Raad heeft deze beroepsgrond verworpen, omdat de informatie slechts diende als aanleiding voor het college om nadere vragen te stellen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tijdens het intakegesprek op 22 mei 2013 onvoldoende informatie heeft verstrekt en dat zijn gedrag het voeren van een normaal gesprek onmogelijk maakte. Hierdoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.