ECLI:NL:CRVB:2015:2859
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en redelijke grond voor huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontvangt sinds 8 augustus 2011 bijstand, maar er ontstond twijfel over zijn hoofdverblijf op het door hem opgegeven adres. De Dienst Handhaving van de gemeente Amsterdam ontving signalen dat appellant mogelijk niet op het opgegeven adres woonde. Na verschillende pogingen om appellant te bereiken en een huisbezoek, concludeerde het college dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er voldoende reden was voor het college om een huisbezoek af te leggen. De Raad stelt vast dat appellant tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn woon- en leefsituatie. Tijdens het huisbezoek werden geen persoonlijke spullen van appellant aangetroffen, en de verklaringen van appellant waren inconsistent. De Raad bevestigt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woont en dat de bijstand daarom terecht is ingetrokken. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.