ECLI:NL:CRVB:2015:2858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/4191 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsinschakeling op basis van WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 15 december 2003 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit, genomen op 7 januari 2013, stelde dat appellant in staat werd geacht om 40 uur per week te werken, en dat de arbeidsverplichtingen op hem van toepassing waren. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om te werken vanwege psychische problematiek, en dat het college had moeten overgaan tot een psychiatrische expertise.

De Raad heeft vastgesteld dat het college zijn besluitvorming heeft gebaseerd op een medisch en arbeidskundig rapport van 7 december 2012, waaruit bleek dat appellant, rekening houdend met zijn lichamelijke beperkingen, in staat was om te werken. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de vermeende psychische problematiek, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat het college zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek.

De uitspraak bevestigt dat de verplichtingen tot arbeidsinschakeling volledig op appellant van toepassing zijn, en dat er geen grond is voor ontheffing. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/4191 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 juni 2014, 13/4158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van den Bogaard. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.P. van der Plaats.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft met onderbrekingen sinds 15 december 2003 bijstand ontvangen, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 9 oktober 2012 heeft een medewerker dienstverlening van de Cluster Sociale Dienstverlening van de gemeente Haarlemmermeer (medewerker) een gesprek met appellant gevoerd over zijn arbeidsmogelijkheden. Omdat appellant tijdens dit gesprek heeft gemeld niet of niet volledig arbeid te kunnen verrichten, heeft de medewerker een medisch en arbeidskundig onderzoek voor appellant aangevraagd. Appellant is daartoe uitgenodigd voor een gesprek op 5 december 2012 bij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van A-Rea. De bevindingen van het medisch en arbeidskundig belastbaarheidsonderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 7 december 2012.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
7 januari 2013 appellant met ingang van 7 december 2012 in staat te achten 40 uur per week te werken binnen de door de verzekeringsarts gestelde grenzen, zodat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB op hem van toepassing zijn.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft, voor zover van belang, het college, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
De mededeling aan appellant dat de verplichtingen genoemd in artikel 9, eerste lid, van de WWB volledig op hem van toepassing zijn, moet worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om ten aanzien van appellant toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3.
Appellant heeft onder meer aangevoerd dat sprake is van psychische problematiek waarvan wordt vermoed dat deze reeds op de in geding zijnde datum bestond. Dit volgt volgens appellant uit de eerder door hem overgelegde stukken. Het college had naar aanleiding hiervan een psychiatrische expertise moeten laten verrichten. Nu het college dit heeft nagelaten is het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medisch onderzoek onzorgvuldig.
4.4.
Het college heeft de besluitvorming gebaseerd op de in 1.2 genoemde rapportage van
7 december 2012. Uit deze rapportage blijkt dat appellant, met inachtneming van zijn lichamelijke beperkingen, in staat moet zijn voor 40 uur per week werkzaamheden te verrichten, met dien verstande dat de werkzaamheden rugsparend moeten zijn met een lage fysieke belasting, waarbij zitten, staan en lopen geregeld moet kunnen worden afgewisseld.
4.5.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college zijn besluitvorming op het hiervoor bedoelde rapport van 7 december 2012 heeft kunnen baseren. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is deugdelijk gemotiveerd. Het medisch rapport is gebaseerd op dossieronderzoek en een anamnese. Het arbeidskundig rapport is gebaseerd op het medisch rapport en een (nader) gesprek met appellant. Appellant heeft weliswaar lichamelijke beperkingen, maar de adviseurs hebben daarin geen reden gezien om appellant arbeidsongeschikt te achten. Dat appellant in 2014 gedwongen opgenomen is geweest in verband met psychische problematiek vormt onvoldoende aanleiding om tot een andere conclusie te komen, alleen al niet omdat die opname dateert van een latere periode, die hier niet in geding is. Het college had uit de ten tijde in geding ter beschikking staande informatie niet hoeven afleiden dat mogelijk psychische klachten bestonden bij appellant. De overgelegde stukken vormen geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD