Uitspraak
25 maart 2014, 13/5546 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 mei 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had aangevoerd dat hij wel bezwaar had gemaakt, maar dit was gedaan door zijn werkgever. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geen bezwaar had ingediend en dat hij niet volledig buiten staat was om dit te doen. De door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals zijn psychische beperkingen en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, waren niet voldoende om te concluderen dat hem geen verwijt kon worden gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.