ECLI:NL:CRVB:2015:2611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
14/1906 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of appellant recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht. Appellant heeft zich op 24 december 2012 gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand aan te vragen, met een gewenste ingangsdatum van 30 januari 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar heeft de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het overgangsrecht van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets (Wah). De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad oordeelt dat appellant in de periode van 26 april 2012 tot en met 17 september 2012 geen aanvraag om bijstand heeft ingediend, wat betekent dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het overgangsrecht. Appellant heeft betoogd dat hij eerder een aanvraag heeft gedaan, maar de Raad concludeert dat er geen bewijs is dat een aanvraag is ingediend. De Raad stelt vast dat de informatie die appellant heeft ontvangen van een medewerker van het UWV correct was en dat hij niet is misleid.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellant recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1906 WWB
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 maart 2014, 13/405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Blom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 24 december 2012 gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 27 december 2012 heeft appellant de aanvraag ingediend. Appellant heeft daarbij 30 januari 2012 als gewenste ingangsdatum opgegeven in verband met de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets (Wah). Bij e-mailbericht van 20 februari 2013 heeft appellant het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een besluit op de aanvraag. Bij e-mailbericht van 25 februari 2013 heeft appellant het college verzocht om een (vaststelling van de verbeurde) dwangsom.
1.2.
Op 8 maart 2013 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
1.3.
Bij besluit van 7 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college aan appellant met ingang van 24 december 2012 bijstand toegekend. Het college heeft daarbij de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 30 januari 2012 afgewezen, op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde voor de toepassing van het overgangsrecht van de Wah. Appellant heeft geen aanvraag om bijstand ingediend in de periode van 26 april 2012 tot en met 17 september 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als mede gericht te zijn tegen het besluit van 7 maart 2013 en het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast.
4.2.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
Op 18 juli 2012 is de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de WWB in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen, Stb. 2012, 322 (Wah) in werking getreden. Bij de Wah is artikel 78x in de WWB opgenomen (overgangsrecht).
4.4.
In artikel 78x, eerste lid, van de WWB is bepaald dat aan een persoon die zich tussen
26 april 2012 en twee maanden na publicatie van de Wah in het Staatsblad heeft gemeld om bijstand aan te vragen en van wie het college heeft vastgesteld dat hij als gevolg van de inwerkingtreding van de Wah recht heeft op bijstand, bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan. Deze dag kan, in afwijking van artikel 44, eerste lid, van de WWB, liggen voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld, doch niet voor
1 januari 2012.
4.5.
In geschil is of appellant in aanmerking dient te komen voor toekenning van bijstand met terugwerkende kracht.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat het overgangsrecht en de daarin genoemde termijn voor het indienen van een aanvraag niet op hem van toepassing is. Appellant betoogt, onder verwijzing naar drie e-mailberichten, dat hij al op 25 januari 2012 een aanvraag om bijstand heeft gedaan, die is afgewezen. Zijn aanvraag van 27 december 2012 moet daarom worden aangemerkt als een verzoek om herziening, dat hij, zodra hij op de hoogte raakte van de wetswijziging, heeft ingediend.
4.7.
Uit het dossier blijkt dat [naam] , medewerker bij UWV Werkbedrijf, appellant in een emailbericht van 25 januari 2012 heeft geïnformeerd over de beëindiging van zijn recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet per 25 januari 2012 en tevens heeft uitgelegd dat appellant, gelet op zijn woonsituatie, niet in aanmerking komt voor bijstand omdat sinds
1 januari 2012 moet worden gekeken naar de totale gezinsinkomsten. Appellant heeft in een e-mailbericht van 6 februari 2012 daarop laten weten dat er geen enkele aanleiding is om de bijstand niet te verlenen en heeft [naam] verzocht zijn conclusie te herzien. [naam] heeft appellant daarop in een e-mailbericht van 7 februari 2012 aangeraden om, indien hij het niet eens is met de inhoud van het e-mailbericht van 25 januari 2012, alsnog een beroep te doen op bijstand. Appellant diende daartoe langs te komen bij UWV Werkbedrijf om persoonlijk een aanvraag om bijstand in te dienen.
4.8.
Uit de in 4.7 weergegeven e-mailwisseling valt op te maken dat appellant van mening is dat hij in aanmerking komt voor bijstand, maar een melding of aanvraag om bijstand is daarmee niet tot stand gekomen. Daarbij is van belang dat [naam] appellant erop heeft gewezen dat hij een aanvraag in kon dienen door langs te komen bij UWV Werkbedrijf. Appellant heeft daaraan geen gevolg gegeven. Nu geen sprake is van een aanvraag, kan van een besluit tot afwijzing van de aanvraag evenmin sprake zijn. Reeds daarom houdt het standpunt van appellant dat het e-mailbericht van 25 januari 2012 een afwijzend besluit betreft geen stand. Hieruit volgt dat de aanvraag van 27 december 2012 niet kan worden aangemerkt als een verzoek om herziening.
4.9.
Vaststaat dat appellant in de periode tussen 26 april 2012 en 17 september 2012 geen aanvraag om bijstand heeft ingediend. Appellant voldoet daarmee niet aan de voorwaarde voor toepassing van het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 78x, eerste lid, van de WWB.
4.10.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.11.
Appellant heeft subsidiair betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.10 omdat [naam] hem destijds heeft meegedeeld dat het indienen van een aanvraag niet kan leiden tot het verlenen van bijstand. Om die reden heeft appellant toen afgezien van het indienen van een aanvraag en is hij niet geregistreerd. Dit heeft ertoe geleid dat het college appellant niet op de hoogte heeft gesteld van de inwerkingtreding van de Wah.
4.12.
Dit betoog slaagt niet. Ter zitting heeft appellant erkend dat de informatie van [naam] in het e-mailbericht van 25 januari 2012 op dat moment juist was. [naam] heeft appellant echter meegedeeld dat het hem vrijstaat om een aanvraag in te dienen. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant is afgehouden van het doen van een aanvraag of is misleid. Nu appellant geen aanvraag heeft ingediend en niet als zodanig stond geregistreerd, hoefde het college appellant niet op de hoogte te stellen van de inwerkingtreding van de Wah. Dat appellant eerst in december 2012 op de hoogte is geraakt van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid.
4.13.
Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Heemsbergen

HD