ECLI:NL:CRVB:2015:2585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/1505 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 11 februari 2014 het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als productiemedewerker beton werkte, is sinds 11 september 2007 uitgevallen met rugklachten. Het Uwv heeft in 2009 vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een ziekmelding in 2011 en een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2013, heeft het Uwv appellant een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 69% is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat appellant de hem voorgehouden functies kan verrichten. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen, vooral die door psychische klachten, zijn onderschat. Het Uwv verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1505 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 februari 2014, 13/3677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M.S. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 mei 2015 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker beton voor 39,72 uur per week. Op 11 september 2007 is hij voor dit werk met rugklachten uitgevallen. Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 8 september 2009 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 oktober 2009 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 20 april 2011 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met voetklachten. Aan hem is een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.3.
Op 9 januari 2013 heeft appellant een WIA-uitkering aangevraagd. Op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
19 februari 2013 aan appellant met ingang van 17 april 2013 een WGA-vervolguitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij berekend op ruim 69%.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 19 februari 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat geen aanknopingspunten bestaan te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en er evenmin aanknopingspunten zijn de daaruit getrokken conclusies voor onjuist te houden. Over de door appellant in beroep overgelegde informatie van psychiater C.J.G.M. Koevoets van 11 december 2013, heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, dat uit deze informatie geen duidelijke verandering in het klachtenpatroon kan worden uitgelegd. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant aangenomen beperkingen, hebben de arbeidsdeskundigen van het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant de hem voorgehouden functies kan verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen, met name die als gevolg van zijn psychische klachten, heeft onderschat. Appellant stelt voorts dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor concentratie en conflictsituaties.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant op het spreekuur zowel psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. Op grond van de psychische klachten acht deze arts appellant beperkt voor het omgaan met stressvolle situaties en vanwege de hartklachten acht hij appellant beperkt in de energetische belastbaarheid. Door de rug- en voetklachten zijn volgens de verzekeringsarts beperkingen aanwezig voor onder andere diep bukken, zwaar tillen en langdurig staan. Daarnaast heeft deze arts ook een urenbeperking van 20 uur per week, 4 uur per dag, aangenomen. De verzekeringsarts acht appellant in staat gedurende halve dagen rugsparend werk te verrichten. De beperkingen van appellant heeft hij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 januari 2013. Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens dossieronderzoek verricht, appellant gesproken op de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde informatie van psychiater J. van Zaane van GGZ inGeest bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van 2 juli 2013 concludeert deze arts dat er geen medische argumenten zijn om de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant te wijzigen.
4.2.
In de in beroep overgelegde informatie van psychiater Koevoets heeft de rechtbank, gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2013, terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding is onderschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan uit de informatie van Koevoets geen verandering in het klachtenpatroon worden afgeleid. Met de aanwezige klachten is in de FML van 28 januari 2013 voldoende rekening gehouden. Appellant heeft in hoger beroep geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de FML van 28 januari 2013 en gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 februari 2013, diens motiveringen in het Resultaat functiebeoordeling en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
19 juli 2013 en van 6 mei 2015, wordt appellant in staat geacht de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K. de Jong

NK