ECLI:NL:CRVB:2015:2585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 11 februari 2014 het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als productiemedewerker beton werkte, is sinds 11 september 2007 uitgevallen met rugklachten. Het Uwv heeft in 2009 vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een ziekmelding in 2011 en een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2013, heeft het Uwv appellant een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 69% is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat appellant de hem voorgehouden functies kan verrichten. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen, vooral die door psychische klachten, zijn onderschat. Het Uwv verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.