ECLI:NL:CRVB:2015:2577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid na psychische klachten
In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WAO-uitkering van appellante, die sinds september 1999 met psychische klachten uitgevallen was voor haar werk als inpakster. Aan haar was met ingang van 7 september 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is ongewijzigd voortgezet tot een herbeoordeling in 2012, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Dit leidde tot de intrekking van haar uitkering per 6 oktober 2012, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% werd ingeschat.
Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv, die haar bezwaar tegen de intrekking van de uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de herbeoordeling onterecht was, omdat er geen aanleiding was voor een nieuwe beoordeling na de laatste herbeoordeling in 2006. Ze betwistte ook de inschatting van haar beperkingen door het Uwv en vroeg om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de herbeoordeling uit te voeren, ook al was deze uitgevoerd naar aanleiding van een fraudeverdenking. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. De conclusies van de verzekeringsartsen werden bevestigd door de psychiatrische expertise van psychiater Hassing, die geen ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij appellante vaststelde, maar wel een aanpassingsstoornis. De Raad concludeerde dat appellante, gezien haar beperkingen, in staat was de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.