ECLI:NL:CRVB:2015:2577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/538 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WAO-uitkering van appellante, die sinds september 1999 met psychische klachten uitgevallen was voor haar werk als inpakster. Aan haar was met ingang van 7 september 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is ongewijzigd voortgezet tot een herbeoordeling in 2012, waarbij de verzekeringsarts concludeerde dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Dit leidde tot de intrekking van haar uitkering per 6 oktober 2012, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% werd ingeschat.

Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv, die haar bezwaar tegen de intrekking van de uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de herbeoordeling onterecht was, omdat er geen aanleiding was voor een nieuwe beoordeling na de laatste herbeoordeling in 2006. Ze betwistte ook de inschatting van haar beperkingen door het Uwv en vroeg om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de herbeoordeling uit te voeren, ook al was deze uitgevoerd naar aanleiding van een fraudeverdenking. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd. De conclusies van de verzekeringsartsen werden bevestigd door de psychiatrische expertise van psychiater Hassing, die geen ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij appellante vaststelde, maar wel een aanpassingsstoornis. De Raad concludeerde dat appellante, gezien haar beperkingen, in staat was de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/538 WAO
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 december 2013, 13/410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F. Roza, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Roza en I. Gelik als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in september 1999 met psychische klachten uitgevallen voor haar werk als inpakster. Aan haar is met ingang van 7 september 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op basis van herbeoordelingen in 2002, 2003, 2004 en 2006 is deze uitkering ongewijzigd voortgezet.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appelante op 7 juli 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv gezien. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien om appellante te laten onderzoeken door een psychiater. Blijkens de psychiatrische expertise van 12 juli 2012 is psychiater W.M.J. Hassing tot de conclusie gekomen dat bij appellante geen sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, maar wel van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. In het rapport van 9 juli 2012, zoals aangevuld op 23 juli 2012, heeft de verzekeringsarts vermeld dat de bevindingen van psychiater Hassing overeenkomen met zijn eigen onderzoeksbevindingen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er bij appellante, in tegenstelling tot de onderzoeksbevindingen bij de eerdere herbeoordelingen, wel sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en heeft op 24 juli 2012 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Met inachtneming van die FML heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 0% bedraagt. Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 oktober 2012 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%.
1.3.
Na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 14 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, te weten 6 oktober 2012. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat de in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater en de huisarts geen aanleiding vormt te twijfelen aan de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen. Uitgaande van de juistheid van deze FML heeft de rechtbank eveneens geen aanknopingspunten gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij dankzij een onterechte fraudeverdenking is herbeoordeeld, terwijl voor deze herbeoordeling helemaal geen aanleiding bestond. Omdat in 2006 de laatste herbeoordeling had plaatsgevonden, heeft het Uwv niet langer het recht haar mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen. Appellante stelt zich verder op het standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Met haar rugklachten heeft het Uwv ten onrechte geen rekening gehouden en zij is door haar psychische klachten ernstig beperkt in haar dagelijks functioneren. De door de verzekeringsarts ingeschakelde psychiater komt tot een veel milder beeld van haar psychische gesteldheid en tot minder beperkingen, wat zich niet verhoudt tot de uitkomst van de eerdere herbeoordelingen door het Uwv waarbij zij op grond van haar psychische klachten altijd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Daarom heeft appellante verzocht een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft appellante gewezen op het in beroep overgelegde rapport van GGZ-instituut Dimence. Ten slotte heeft appellante over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerd dat zij niet in staat is de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft herhaaldelijk overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 26 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9415, dat in artikel 23 van de WAO de bevoegdheid voor het Uwv is neergelegd om - kort gezegd - zo vaak hij dat nodig oordeelt degene die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op te roepen in verband met de aanspraak op die uitkering. Daaraan doet niet af dat de herbeoordeling bij appellante heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een fraudeverdenking. Dat het Uwv in het verleden wel tot de conclusie is gekomen dat appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, betekent niet dat daar op een latere datum niet (gemotiveerd) van kan worden afgeweken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd, wordt onderschreven. De herbeoordelingen die het Uwv tot 2006 heeft verricht, hebben geleid tot de diagnose ernstig psychiatrisch ziektebeeld en tot de conclusie dat bij appellante sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Het medisch onderzoek over de datum in geding is mede gebaseerd op een psychiatrische expertise van psychiater Hassing en zelfstandig onderzoek door de verzekeringsarts. Hassing heeft in haar rapport van 12 juli 2012 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een chronische aanpassingsstoornis met gemend angstige en depressieve stemming, op grond waarvan zij beperkingen ondervindt in haar sociale functioneren. Op basis van deze expertise en de eigen onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts in zijn voormelde rapport gemotiveerd waarom bij appellante niet langer sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. In de FML van 24 juli 2012 heeft hij beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen, alsmede beperkingen op werktijden en wisseldiensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en recente informatie van de huisarts bij zijn onderzoek betrokken. In haar rapport van 17 december 2012 concludeert deze arts dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de primaire verzekeringsarts is uitgegaan van een onjuiste aard en ernst van de thans aanwezige stoornis. Met de bestaande psychische klachten en de hieruit voortvloeiende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren is rekening gehouden. Voor het aannemen van meer of andere beperkingen ziet deze arts geen aanleiding. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen vormt de informatie van Dimence, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2013, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen van appellante op de datum in geding. Dat appellant meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen heeft zij in hoger beroep niet met stukken onderbouwd. Voor benoeming van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante, gelet op de voor haar vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 januari 2013 voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de in de FML opgenomen belastbaarheid van appellante.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K. de Jong

NK