ECLI:NL:CRVB:2015:2574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering en afwijzing IVA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar WGA-loonaanvullingsuitkering werd toegekend, maar haar aanvraag voor een IVA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die sinds 10 maart 2009 met nek- en schouderklachten uitgevallen was, ontving vanaf 8 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 8 januari 2013 in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, stellende dat zij recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv voerde een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante blijvende beperkingen had, maar dat de resterende functies medisch geschikt waren voor haar.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de rapporten van de verzekeringsartsen volledig en juist waren. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zij niet in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.