ECLI:NL:CRVB:2015:2574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/1953 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering en afwijzing IVA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar WGA-loonaanvullingsuitkering werd toegekend, maar haar aanvraag voor een IVA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die sinds 10 maart 2009 met nek- en schouderklachten uitgevallen was, ontving vanaf 8 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 8 januari 2013 in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, stellende dat zij recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv voerde een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante blijvende beperkingen had, maar dat de resterende functies medisch geschikt waren voor haar.

De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de rapporten van de verzekeringsartsen volledig en juist waren. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zij niet in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1953 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 februari 2014, 13/1177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 10 maart 2009 met nek- en schouderklachten uitgevallen voor haar werk van kantinemedewerkster. Zij ontving sinds 8 maart 2011 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van
24 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 8 januari 2013 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 oktober 2012. Zij heeft aangevoerd dat zij recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante blijvende beperkingen heeft van de beweeglijkheid van haar nek en linkerschouder. De beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft voorbeeldfuncties geselecteerd ter bepaling van het verdienvermogen van appellante. Appellante heeft vervolgens de gronden van haar bezwaar aangevuld. Zij stelt dat zij zich beter heeft voorgedaan tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dan zij in werkelijkheid is. Ook heeft zij betoogd dat de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de behandelend sector en heeft de FML onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige het maatmaninkomen onjuist heeft bepaald en heeft dit hersteld. De geselecteerde voorbeeldfuncties zijn voor appellante onverminderd passend te achten, wat leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%. Bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 24 oktober 2012 herroepen en bepaald dat het besluit van 15 mei 2013 daarvoor in de plaats treedt. Bij dit besluit wordt de uitkering van appellante met ingang van 11 juli 2013 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen. Deze artsen hebben het dossier bestudeerd, appellante lichamelijk onderzocht en informatie ingewonnen bij de huisarts en de medische specialisten bij wie appellante onder behandeling is geweest. Ook is acht geslagen op de door appellante in bezwaar ingebrachte medische stukken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat naar vaste rechtspraak slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. De beleving van de klachten en beperkingen speelt daarbij geen doorslaggevende rol. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functie van wikkelaar (SBC-code 267050) voor appellante passend is, omdat in deze functie met twee handen boven schouderhoogte gewerkt moet worden tot 160 graden. Voor de overige functies geldt dat de werkzaamheden boven schouderhoogte met één hand uitgevoerd kunnen worden. Omdat in plaats van de functie wikkelaar de functies machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en/of doktersassistente (SBC-code 292041) als passende voorbeeldfuncties aan de schatting ten grondslag gelegd kunnen worden, berust het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar haar gronden in bezwaar en in beroep, aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de FML. Zij is niet in staat de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij de behandelend sector opgevraagd en alle beschikbare informatie meegenomen in zijn beoordeling. Hij heeft in zijn rapport van 1 mei 2013 vermeld dat appellante een zeer forse klachtenpresentatie heeft waarbij een groot beleefd onvermogen wordt gepresenteerd. Er is een discrepantie tussen het gepresenteerde onvermogen en de beperkingen die in redelijkheid uit de onderhavige pathologie zijn te duiden. Bij het onderzoek werden geen objectiveerbare anatomische en/of fysiologische afwijkingen vastgesteld die het gepresenteerde onvermogen volledig kunnen verklaren. Revalidatiearts R.C.J. Zondervan ziet de klachten en beperkingen als sensitatie vanuit de combinatie van psychosociale problematiek in combinatie met de ingrepen die zijn gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in zijn rapport van 9 juni 2015 gereageerd op de brief van neurochirurg R. Brouwer-Madlin van 8 mei 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat uit die brief blijkt dat de MRI-CWK van augustus 2013 een verbetering liet zien ten opzichte van die in 2009. Ook neurologisch onderzoek toonde verbetering van het piramidebaansyndroom. Hieruit blijkt geenszins dat er rond de datum in geding sprake was van een slechtere situatie dan door het Uwv is aangenomen. Het morfinegebruik dateert van na de datum in geding en kan niet tot beperkingen in de FML leiden. Er bestaat geen aanleiding het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat reden bestaat voor twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd dat de functie van wikkelaar (SBC-code 267050) passend is voor appellante. Terecht heeft de rechtbank voorts overwogen dat de overige functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van
17 januari 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 mei 2013 en
3 februari 2014 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat de voor haar geselecteerde functies niet passend zijn, omdat zij vanwege haar schouderklachten haar linkerarm niet hoger dan 90 graden kan heffen. Hiervoor is een beperking opgenomen op aspect 4.2 in de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 februari 2014 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante de in de geselecteerde functies voorkomende werkzaamheden boven schouderhoogte met één hand kan uitvoeren. Nu zij blijkens de beperking op aspect 4.2 alleen haar linkerarm niet hoger dan 90 graden kan heffen, kan zij de werkzaamheden boven schouderhoogte in de geduide functies uitvoeren met haar rechterarm. Appellante heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zij deze werkzaamheden boven schouderhoogte niet met haar rechterarm uit kan voeren.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K. de Jong

NK