ECLI:NL:CRVB:2015:2558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14-1050 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellante, die zich op 6 september 2010 ziek meldde vanwege schouderklachten, had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellante, die zich richtten op de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, niet slagen. De rechtbank had de relevante medische gegevens zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gegevens ingebracht die aanleiding gaven tot twijfel aan het oordeel van de rechtbank. Het Uwv had bovendien een functie, die eerder als passend was aangemerkt, van de schatting gehaald, maar dit had geen invloed op de mate van arbeidsongeschiktheid, die onverminderd 0% bleef. De Raad concludeerde dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/1050 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 januari 2014, 13/1214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.A.N.H. Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, op 6 september 2010 ziek gemeld wegens schouderklachten. Vervolgens heeft appellante een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na onderzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellante in staat geacht wordt om rug- en schoudersparende werkzaamheden te kunnen verrichten. Verder heeft appellante beperkingen voor het verrichten van arbeid ten aanzien van de psychische belastbaarheid. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 3 september 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA ontstaat, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze en conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De aanwezige informatie uit de behandelende sector is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen. Gelet op de voorhanden zijnde (medische) gegevens, waaronder de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en zijn eigen bevindingen tijdens de hoorzitting, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding hoeven te zien nadere informatie in te winnen bij de behandelend psycholoog en psychiater. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de klachten van appellante zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv te weinig of te lichte beperkingen heeft aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat appellante in beroep geen medische informatie van artsen heeft overgelegd die haar stellingen kunnen onderbouwen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide voorbeeldfuncties voor appellante niet geschikt zouden zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het Uwv de zogenoemde signaleringen van een deugdelijke motivering heeft voorzien.
3.1.
Appellante heeft met herhaling van de eerder voor dat standpunt aangevoerde argumenten in hoger beroep opnieuw betoogd dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoek onzorgvuldig is en dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Voorts zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de beroepsgronden die zien op de verzekeringsgeneeskundige beoordeling afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
In antwoord op een vraag van de Raad over de (medische) geschiktheid van de functie besteller post/pakketten, heeft het Uwv bij brief van 13 april 2015 vermeld dat die functie ten onrechte als passend is aangemerkt en niet langer aan de schatting ten grondslag wordt gelegd. Dit heeft ertoe geleid dat het Uwv de reservefunctie assistent consultatiebureau aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. Het Uwv wijst erop dat ondanks het vervallen van de functie van besteller post/pakketten de mate van arbeidsongeschiktheid onverminderd 0% blijft. Naar aanleiding van de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling bij de nu aan de schatting ten grondslag gelegde functies is toereikend gemotiveerd dat van overschrijding van de belastbaarheid geen sprake is. Nu appellante onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv terecht vastgesteld dat voor appellante met ingang van
3 september 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA.
5. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op het voorgaande is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats. Evenmin is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul
NK