1.3.Bij besluit van 4 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2013 gegrond verklaard voor zover het de duur van de maatregel betreft en de duur van de verlaging met 100% beperkt tot en met 7 september 2013. Aan het bestreden besluit heeft het college een gewijzigde berekening van de intering van het vermogen ten grondslag gelegd, waarbij het bedrag voor woninginrichtingskosten is aangepast.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij de verlaging van de bijstand over de periode vanaf 18 juni 2013 is gehandhaafd. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat niet in geschil is dat de interingsperiode onjuist is berekend, dat ten tijde van de besteding van de letselschadeuitkering toekomstige bijstandsbehoeftige omstandigheden voorzienbaar waren, dat terecht slechts 1/3 deel van het - naar rato aan de slotuitkering toe te rekenen deel van het - smartengeld voor het in te teren bedrag buiten beschouwing is gelaten, dat voor woninginrichtingskosten in redelijkheid de norm voor zogenoemde doorstromers (60% van de NIBUD-norm) als verantwoord besteed is aangehouden, dat de vakantie in CenterParks voor € 3.200,- terecht als niet verantwoorde besteding is aangemerkt en dat terecht geen rekening is gehouden met de gestelde, niet aannemelijk gemaakte schuld van
€ 7.000,- aan familieleden.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe hebben zij, samengevat, aangevoerd dat geen grondslag bestond voor het opleggen van een maatregel omdat de bijstandbehoevendheid van appellanten niet voorzienbaar was, dat - zo al sprake was van voorzienbaarheid, enkel verantwoorde bestedingen zijn gedaan, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de volledige kosten van woninginrichting (inclusief nieuwe keuken), dat ten onrechte de kosten van de vakantie ad € 3.200,- niet zijn meegenomen, dat de terug te betalen schulden aan familieleden ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten en dat in ieder geval 1/3 van het in de slotuitkering begrepen bedrag van € 15.000,- aan smartengeld dient te worden vrijgelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.