ECLI:NL:CRVB:2015:2488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
15/4483 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 19 mei 2015 het besluit van de staatssecretaris om een ambtenaar, betrokkene, per 28 februari 2014 strafontslag te verlenen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de straf van ontslag niet evenredig was aan de ernst van het resterende plichtsverzuim van betrokkene. De staatssecretaris had betrokkene verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan verschillende vormen van plichtsverzuim, waaronder het onjuist declareren van kosten en het niet bereikbaar zijn tijdens ziekteverzuim.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening de situatie beoordeeld. Hij concludeerde dat er een redelijke kans bestond dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven, gezien de ernst van het plichtsverzuim. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onbereikbaar zijn tijdens ziekteverzuim en het onjuist invullen van de SAP-tijdregistratie als plichtsverzuim konden worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de straf van ontslag niet onevenredig was aan de ernst van de verweten gedragingen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de werking van de uitspraak van de rechtbank geschorst totdat op het hoger beroep was beslist. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de staatssecretaris zou worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het opleggen van disciplinaire maatregelen aan ambtenaren en de mogelijkheid om in hoger beroep een voorlopige voorziening te vragen.

Uitspraak

15/4483 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
[naam] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 juli 2015
PROCESVERLOOP
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (rechtbank) van 19 mei 2015, 14/2809 (aangevallen uitspraak).
De staatssecretaris heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens betrokkene heeft mr. M.B. Tol een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Raydt, mr. J.M. Huisman en T.P. Kuipers. Voor betrokkene is verschenen mr. Tol.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 1980 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk in de functie van strategisch adviseur business cases.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de staatssecretaris betrokkene met toepassing van de artikelen 80 en 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR) per 28 februari 2014 strafontslag verleend.
1.3.
Bij besluit van 26 september 2014 (bestreden besluit) is het tegen het besluit van
26 februari 2014 gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene is verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het bewust onjuist declareren (dagcomponenten, parkeergelden, reistijd als werktijd en kilometers), het niet bereikbaar zijn tijdens ziekteverzuim, het onjuist invullen van de SAP-tijdregistratie, het ten onrechte, deels in strijd met een dienstopdracht, gebruikmaken van dienstmiddelen voor privégebruik (diensttelefoon, portable personal computer en Lotus Notes), het opvragen en gebruiken van gegevens uit niet-openbare bronnen voor privédoeleinden, het in verband daarmee aanzetten van een collega tot niet-integer gedrag, het eigengereid handelen en, ten slotte, het niet consistent en onjuist verklaren tegenover de werkgever.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zich voor wat betreft het niet bereikbaar zijn tijdens ziekteverzuim, het bijhouden van de
SAP-tijdregistratie en het gebruik van computerapparatuur en Lotus Notes schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De rechtbank heeft het privégebruik van de diensttelefoon
- behoudens het gebruik tijdens een vakantie in Indonesië - als beperkt aangemerkt. Dat levert volgens de rechtbank geen plichtsverzuim op; ook het verzoek aan een collega om
niet-openbare gegevens is volgens de rechtbank geen plichtsverzuim. De rechtbank heeft verder overwogen dat het eigengereid handelen van betrokkene en het afleggen van niet consistente en onjuiste verklaringen zozeer is verweven met de aan betrokkene als plichtsverzuim verweten handelingen dat het te ver gaat om deze verweten gedragingen ook zelfstandig als (zeer ernstig) plichtsverzuim aan te merken. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de straf van ontslag niet evenredig is aan de ernst van het resterende plichtsverzuim.
3.1.
De staatssecretaris heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aan betrokkene verweten gedragingen wel plichtsverzuim opleveren en voldoende zijn voor strafontslag. Tijdens de behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de staatssecretaris desgevraagd meegedeeld het eigengereide handelen niet langer als zelfstandig plichtsverzuim aan betrokkene tegen te werpen.
3.2.
De staatssecretaris heeft verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij geen uitvoering hoeft te geven aan de door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegeven opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen totdat de Raad op het hoger beroep heeft beslist. Als spoedeisend belang heeft hij aangevoerd dat de opdracht van de rechtbank impliceert dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld en dat betrokkene moet worden toegelaten tot zijn werkplek. Dit wordt door de staatssecretaris in het licht van zijn hoger beroep en gelet op recente ontwikkelingen - tegen betrokkene is op 25 juni 2015 aangifte gedaan van vermoedelijke verduistering van gelden door betrokkene - zeer onwenselijk geacht.
3.3.
Namens betrokkene is gemotiveerd verweer gevoerd en afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening bepleit.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:81 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.3.
Gelet op het feit dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak de beslissing op bezwaar van 26 september 2014 heeft vernietigd en de staatssecretaris heeft opgedragen binnen zes weken na 19 mei 2015 een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen, hetgeen in beginsel met zich brengt dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld en de terugkeer naar de werkplek mogelijk wordt, bestaat hier een voldoende spoedeisend belang. Daarom moet antwoord worden gegeven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle kunnen geschieden. In het kader van dit verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging.
4.4.
Wat betreft het onbereikbaar zijn tijdens ziekteverzuim is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit in de gegeven situatie, mede gelet op de voorgeschiedenis van slechte bereikbaarheid van betrokkene, plichtsverzuim oplevert. Bij ziekteverzuim geldt het voorschrift dat men zich bereikbaar moet houden voor zijn leidinggevende. Uit niets is gebleken dat betrokkene in dit geval niet in staat was om aan dit voorschrift te voldoen. Dat betrokkene er voor heeft gekozen om thuis alleen bereikbaar te zijn via de hem ter beschikking gestelde en alleen door hem gebruikte diensttelefoon en zo de mogelijkheden heeft beperkt om hem - al dan niet door tussenkomst van een andere persoon - te bereiken, maakt niet dat zijn onbereikbaarheid geen plichtsverzuim oplevert.
4.5.
De voorzieningenrechter acht het verder aannemelijk dat betrokkene de
SAP-tijdregistratie niet juist heeft ingevuld. Anders dan de rechtbank vindt hij de verklaring van betrokkene voor het ontbreken van de tourniquetgegevens niet toereikend, nu er ook anderszins geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op de door hem in de SAP-tijdregistratie vermelde uren c.q. dagen daadwerkelijk heeft gewerkt.
4.6.
Samengevat merkt de voorzieningenrechter, naast het door de rechtbank aanwezig geachte plichtsverzuim, ook de onbereikbaarheid van betrokkene tijdens ziekteverzuim en het onjuist invullen van de SAP-tijdregistratie als plichtsverzuim aan. Daarbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat betrokkene over zijn gedragingen inconsistente verklaringen heeft afgelegd. Dit plichtsverzuim als geheel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van zodanige ernst dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De gevraagde voorziening zal worden toegewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
- schorst de werking van de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 mei 2015, 14/2809,
totdat op het hoger beroep is beslist;
- bepaalt dat de griffier het door de staatssecretaris betaalde griffierecht van € 497,-
terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C. Moustaïne

HD