ECLI:NL:CRVB:2015:2486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-6793 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en causaal verband tussen psychische klachten en eerdere diagnose

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op een WIA-uitkering. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich in 2006 ziek gemeld met spier- en gewrichtsklachten. Het Uwv had in 2008 vastgesteld dat zij met ingang van 4 januari 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht op een WIA-uitkering had. In 2012 meldde appellante zich opnieuw ziek, ditmaal met toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de toegenomen klachten volgens hen voortkwamen uit een andere oorzaak dan de eerder vastgestelde fibromyalgie.

De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellante dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat er geen causaal verband bestond tussen haar psychische klachten en de fibromyalgie. De Raad oordeelde dat het Uwv erin was geslaagd om aan te tonen dat de toegenomen psychische klachten voortkwamen uit een andere oorzaak dan de fibromyalgie. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Het hoger beroep van appellante faalde, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/6793 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2013, 13/324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor 20 uur per week, toen zij op
6 januari 2006 uitviel met spierpijnklachten en gewrichtsklachten.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 4 januari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van 31 oktober 2008 van zijn verzekeringsarts. Die arts heeft na dossierstudie en medisch onderzoek vastgesteld dat de diagnose fybromyalgie op appellante van toepassing is. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2008 heeft hij ten aanzien van appellante beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd voor werk waarin een hoog handelingstempo is vereist, voor beroepsmatig autorijden en werken op hoogtes, met ladders en trappen. Voor zware fysieke belasting, langdurig aannemen van een en dezelfde houding, veelvuldig lopen en staan en onregelmatige diensten heeft hij eveneens beperkingen vastgelegd.
1.3.
Bij brief van 6 maart 2012 heeft appellante zich bij het Uwv per eind december 2011/ begin januari 2012 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 1 december 2012 (lees: 1 december 2011) geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan.
1.5.
Bij besluit van 4 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 mei 2012 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar twee rapporten van
26 november 2012 van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep. In bezwaar is naar voren gekomen dat er bij appellante sprake is van een carpaal tunnelsyndroom aan beide handen, voetklachten op basis van mogelijk small fiber polyneuropathie en een angststoornis NAO. Op grond van deze medische feiten heeft die verzekeringsarts vastgesteld dat appellante op
1 december 2011 toegenomen beperkingen heeft ten opzichte van die welke in de FML van 31 oktober 2008 zijn weergegeven, te weten beperkingen in het gebruik van de linker- en rechterhand en meer beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor deze beperkingen is een nieuwe wachttijd van 104 weken aan de orde, omdat de toegenomen beperkingen voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de bij appellante bij de vorige WIA-beoordeling vastgestelde fibromyalgie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten aannemelijk heeft gemaakt dat de bij appellante in 2012 vastgestelde toegenomen beperkingen voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de bij appellante bij de vorige WIA-beoordeling vastgestelde fibromyalgie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, toe te wijzen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, alleen gesteld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de in 2012 vastgestelde toegenomen psychische klachten en de in 2008 bij de vorige WIA-beoordeling vastgestelde fybromyalgie. Daartoe heeft zij verwezen naar het reeds in beroep overgelegde rapport van 2 juli 2012 van medisch adviseur G.M.A. Clauwaert. Ten onrechte heeft de rechtbank geen onafhankelijke deskundige benoemd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In dit geding ligt in hoger beroep de vraag voor of appellante recht heeft op uitkering ingevolge artikel 55 van de Wet WIA op de grond dat zij voldoet aan de toepassingsvoorwaarden, vervat in het eerste lid en onder b, van die bepaling. Voorts moet worden beoordeeld of de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:601) dient te worden beoordeeld of het Uwv erin is geslaagd om aan te tonen dat buiten twijfel staat dat de bij appellante in 2012 vastgestelde toegenomen psychische klachten voortkomen uit een andere oorzaak dan de fybromyalgie waaruit de beperkingen voor het verrichten van arbeid zoals vastgesteld in de FML van 31 oktober 2008 zijn voortgekomen.
4.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 23 mei 2013 en 26 juli 2013, gelezen in onderlinge samenhang met de rapporten van 26 november 2012 en 17 maart 2009, gemotiveerd gesteld dat de in 2012 vastgestelde toegenomen beperkingen zijn toe te schrijven aan de in de periode 2010-2012 vastgestelde diagnoses angststoornis, carpaal tunnelsyndroom aan beide handen en small fiber polyneuropathie. Deze diagnoses hebben niets van doen met de fibromyalgie en die beperkingen zijn dan ook niet toe te schrijven aan de fibromyalgie waarvoor bij de
WIA-beoordeling in 2008 beperkingen zijn aangenomen in de FML van 31 oktober 2008. In zijn rapport van 26 juli 2013 heeft die arts beargumenteerd dat het rapport van Clauwaert van 2 juli 2012 geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. Clauwaert heeft geen eigen medisch onderzoek verricht en geen beargumenteerd oordeel gegeven. Zijn stelling dat een urenbeperking is geïndiceerd heeft hij evenmin deugdelijk onderbouwd.
4.3.2.
Clauwaert heeft bij brief van 28 augustus 2013 gereageerd op het rapport van
26 juli 2013. Daarin heeft hij verklaard dat hij geen eigen medisch onderzoek heeft verricht en dat hij op basis van de ter beschikking staande stukken een beoordeling heeft gegeven. Hij is het niet eens met de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij geen analyse, diagnosebespreking en weging van het medische feitencomplex heeft gedaan. Zijn oordeel was volgens hem goed beargumenteerd. De door appellante geclaimde urenbeperking acht hij gerechtvaardigd omdat appellante in de ochtend startproblemen kent. Weliswaar kan niet precies worden aangegeven hoelang dit duurt, maar doorgaans gaat het toch om een half tot een heel uur.
4.3.3.
De Raad is van oordeel dat Clauwaert met die brief niet aannemelijk heeft gemaakt dat twijfel gerechtvaardigd is aan de juistheid van het inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerde andersluidende oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De enkele stelling van Clauwaert dat hij het niet eens is met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daartoe ontoereikend. Ook heeft Clauwaert zijn stelling over de urenbeperking niet nader onderbouwd. Voorts kan uit de in het dossier beschikbare (medische) informatie niet de conclusie worden getrokken dat eerder dan in september 2011 sprake is geweest van psychische problematiek of op grond van die problematiek aan te nemen beperkingen. De overwegingen van de rechtbank daarover moeten worden onderschreven.
4.3.4.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat er geen causaliteit bestaat tussen de in 2012 vastgestelde toegenomen beperkingen en de in 2008 vastgestelde fybromyalgie. Daarom heeft de rechtbank terecht geen deskundige benoemd.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen nadere medische gegevens in het geding gebracht ter onderbouwing van dat causaal verband, zodat buiten twijfel is gebleven dat de in 2012 vastgestelde toegenomen beperkingen voortkomen uit een andere oorzaak.
4.5.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 leidt de Raad tot het oordeel dat het Uwv erin geslaagd is om aan te tonen dat buiten twijfel staat dat de bij appellante in 2012 vastgestelde toegenomen psychische klachten voortkomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de beperkingen voor het verrichten van arbeid zoals vastgesteld bij de FML van 31 oktober 2008 voortkomen. Het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

NK