ECLI:NL:CRVB:2015:2310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
13-5270 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de ANW-uitkering van appellante op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de ANW-uitkering van appellante, die na het overlijden van haar echtgenoot een aanvraag had ingediend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1953, had een uitkering aangevraagd op basis van arbeidsongeschiktheid, maar na heronderzoek door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd vastgesteld dat zij niet meer arbeidsongeschikt was. De Svb had de uitkering per 1 november 2011 ingetrokken, wat appellante aanvecht. Tijdens de zitting op 17 april 2015 zijn medische stukken besproken, waaruit blijkt dat appellante nekklachten en psychische klachten heeft, maar de verzekeringsarts concludeert dat er geen significante beperkingen zijn die haar arbeidsongeschiktheid rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig is en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 augustus 2013, 12/2747 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] e/v [Y.] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Colgecen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Daarna zijn een aantal medische stukken ingezonden.
De Svb heeft, desgevraagd, gereageerd op de door appellante ingezonden medische stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Colgecen. Namens de Svb is verschenen mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot op 9 juni 2010 heeft appellante, geboren [in] 1953, een aanvraag gedaan om een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Zij heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn. Na onderzoek door Cliënt First is vastgesteld dat appellante op grond van psychische klachten ten minste 45% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 4 oktober 2010 is aan appellante een uitkering ingevolge de ANW toegekend.
1.2.
In september 2011 heeft de Svb aan het Uwv verzocht om een heronderzoek uit te voeren. Op 18 oktober 2011 is appellante onderzocht door de verzekeringsarts. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat appellante nekklachten heeft (slijtage), waarvoor zij één maal per week de fysiotherapeut bezoekt. Begin 2011 is appellante ongeveer vijf keer bij de psychiater geweest; ze krijgt medicatie, sinds juni 2011 zijn de gesprekken gestopt. Appellante is bekend met maagklachten. Het verlies van de partner geeft veel verdriet. Er is sprake van een normaal dagverhaal en normale sociale contacten. Appellante zorgt voor haar dochter, die ook psychische klachten heeft. Bij lichamelijk onderzoek vindt de verzekeringsarts minimale beperkingen aan de nek. Schouders en rug leveren geen bijzonderheden op. Geconcludeerd wordt tot: tendomyalgene nekklachten, mogelijk deels op grond van artrose, knieklachten links en psychische klachten, somberheid. Er zijn geen aanwijzingen voor een manifeste psychopathologie. Appellante wordt belastbaar geacht conform de opgestelde Functie Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 oktober 2011. Zij voldoet niet aan de criteria voor Geen Benutbare Mogelijkheden. De arbeidsdeskundige stelt vast dat appellante sinds 1971 in Nederland woont. Er is sprake van een mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Het maatmaninkomen wordt vastgesteld op het minimumloon. Appellante maakt sinds 1999 geen deel meer uit van de arbeidsmarkt. Er zijn voldoende passende functies. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld op 0. Bij besluit van 27 oktober 2011 is de nabestaandenuitkering per 1 november 2011 ingetrokken.
2.1.
In bezwaar is namens appelante naar voren gebracht dat onvoldoende gewicht is toegekend aan haar medische beperkingen. De FML is niet reëel. Bezwaar wordt ook aangetekend tegen de geschiktheid van de functies zowel medisch als arbeidskundig. In de meeste functies worden eisen gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal dan wel wordt het volgen van een (interne) opleiding geëist. Daarnaast is een aantal functies op psychische gronden voor appellante niet passend. Ook wordt bezwaar gemaakt tegen de hantering van het minimumloon als maatmaninkomen.
2.2.
Op 25 april 2012 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Naar voren is gebracht dat appellante links is geopereerd aan een carpaal tunnel syndroom (CTS). Het resultaat is goed. Rechts ervaart appellante tintelingen. Verder heeft appellante aangegeven dat er klachten zijn ten aanzien van concentreren, lezen, herinneren, omgaan met conflicten, omgaan met stress, gebruik van vingers, handen, armen, buigen, lopen en zitten. Appellante staat niet meer onder behandeling van een psychiater.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er een grote discrepantie is tussen de klachtenpresentatie van appellante en de vast te stellen beperkingen. Opvallend noemt hij dat de CTS-klachten door appellante niet zijn genoemd tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts en ook niet zijn benoemd op het daaraan voorafgaande vragenformulier. Hiervan afgezien geven deze klachten geen aanleiding tot het opnemen van beperkingen wat betreft duwen, trekken, tillen en dragen. Bij psychisch onderzoek door de verzekeringsarts zijn geen beperkingen vastgesteld wat betreft aandacht, concentratie en overige cognitieve functies. Er is geen sprake van een depressief beelden en/of andere psychopathologie. Er is (slechts) sprake van somberheidsklachten. Dit beeld is bevestigd tijdens de hoorzitting. De opgestelde FML wordt akkoord bevonden. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen gronden tot aanpassing van zijn bevindingen. Bij besluit van 18 juni 2012 wordt het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard in verband met de uitloopperiode van twee maanden. Bepaald wordt dat de nabestaandenuitkering wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2012.
3.1.
In beroep wordt aan de in bezwaar aangevoerde gronden toegevoegd dat appellante door de huisarts opnieuw is verwezen naar de psycholoog. Namens appellante is een aantal bezwaren naar voren gebracht tegen de arbeidskundige aspecten van de schatting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze bezwaren deels gehonoreerd, maar tot een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft dit niet geleid.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep, gezien de arbeidskundige onvolkomenheden, gegrond verklaard maar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit instandgelaten.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante in de kern aangevoerd dat dat zij haar klachten, met name de CTS en de psychische klachten, wel afdoende heeft geobjectiveerd. Verwezen wordt onder meer naar stukken van de neuroloog, van i-psy en de huisarts. In hoger beroep zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd.
4.2.
In reactie op de beroepsgronden van 17 december 2014, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat blijkens het door appellante zelf ingevulde vragenformulier, het onderzoek door de verzekeringsarts en het onderzoek in bezwaar, appellante rond de datum in geding geen noemenswaardige klachten en/of beperkingen ervoer van de handen. De neuroloog zag gezien de geringe klachten en beperkingen geen indicatie voor een operatie op dat moment. Appellante is op 9 januari 2013 door de huisarts verwezen naar een neuroloog in verband met CTS-klachten links. Gezien de datum in geding is met de FML voldoende tegemoet gekomen aan de in geringe mate aanwezige CTS-klachten van appellante. Met betrekking tot concentratie, aandacht en overige cognitieve functies vond de verzekeringsarts geen bijzonderheden. Er waren geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsstoornis. Sinds juni 2011 stond appellante niet meer onder behandeling van een psychiater. De ingezonden brief van i-psy dateert van 21 februari 2013. Appellante is daar voor het eerst gezien op 15 november 2012. Bij de intake was sprake van een matige depressie bij een vrouw die haar psychisch lijden somatiseert. De GAF-score werd bepaald op 55. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat ook bij de intake eind 2012 de psychische toestand van appellante geen contra-indicatie opleverde voor passende arbeid. Ten aanzien van de overige fysieke klachten, met name de nekklachten, wordt opgemerkt dat de verzekeringsarts slechts minimale beperkingen constateerde.
4.3.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb de uitkering ingevolge de ANW van appellante met ingang van
1 januari 2012 met recht heeft ingetrokken.
4.4.
Ten aanzien van dit geschil komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.5.
De Raad ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts van het Uwv vastgestelde medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML van 18 oktober 2011. De informatie van de behandelende sector is betrokken bij het onderzoek en de visie van de verzekeringsartsen daarover kan worden gevolgd. In dit verband wordt overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (vgl. CRvB 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9297). Voorts wordt van belang geacht dat appellante in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden. Op de namens appellante in hoger beroep naar voren gebrachte gronden tegen de opgestelde FML is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van
17 december 2014 uitvoerig en zorgvuldig gerespondeerd. Zijn conclusie dat de aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot wijziging van de FML wordt door de Raad onderschreven. In de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Met name zijn er geen aanknopingspunten om appellante te volgen in haar stelling dat zij op grond van haar psychische klachten en het CTS links meer beperkt is dan volgt uit de opgestelde FML. De Raad voegt daaraan toe dat er geen medische stukken zijn ingebracht die het verrichten van een verdergaand onderzoek noodzakelijk maken.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
4.7.
Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft appellant in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Met de rechtbank kan worden geoordeeld dat de Svb door middel van de ingebrachte rapportages toereikend heeft gemotiveerd waarom appellante - uitgaande van de FML van 18 oktober 2011 - in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies.
4.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en E.E.V. Lenos en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) P. Uijtdewillegen

JL