ECLI:NL:CRVB:2015:231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de functionele mogelijkheden van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 16 november 2009 wegens been- en heupklachten niet meer kan werken, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij per 14 november 2011 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank toereikend had gemotiveerd dat de functionele mogelijkheden van appellante voor arbeid goed waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 november 2012.
De Raad heeft vastgesteld dat de FML op goede gronden was opgesteld en dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden in de geselecteerde functies. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar pijnklachten waren toegenomen en dat de functies niet passend waren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank en het Uwv voldoende rekening hadden gehouden met de afwisseling van houdingen in de functies. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige vaststelling van de functionele mogelijkheden van een appellant en de rol van medische rapportages in het proces. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.