ECLI:NL:CRVB:2015:2261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 19 augustus 1995 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij onder andere bankafschriften zijn opgevraagd, heeft het dagelijks bestuur besloten de bijstand over de periode van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.650,- terug te vorderen. Dit besluit is gebaseerd op contante stortingen op de bankrekening van appellant, waarvoor hij geen toereikende verklaring heeft gegeven.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van deze stortingen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan hem is om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op bijstand en dat de rechtbank niet op alle gronden van beroep heeft beslist. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat er een duidelijke samenhang bestaat tussen de contante opnames en stortingen op zijn bankrekening. De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur de bijstand op goede gronden heeft herzien en teruggevorderd.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.