ECLI:NL:CRVB:2015:2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
13-3524 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om Wubo-uitkering wegens gebrek aan blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1940 in het voormalig Nederlands-Indië, en de Pensioen en Uitkeringsraad. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld als gevolg van oorlogsgeweld. De Raad had eerder al een beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Na een nieuwe aanvraag in 2012, die ook werd afgewezen, heeft de appellant beroep ingesteld.

De Raad heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van medische adviezen van verschillende geneeskundig adviseurs. De arts R. Loonstein concludeerde dat de psychische klachten van de appellant niet voortkwamen uit de internering tijdens de Bersiap-tijd, maar eerder uit naoorlogse omstandigheden. Een andere adviseur, G.L.G. Kho, bevestigde deze conclusie en stelde dat er geen nieuwe gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Er waren geen objectieve medische gegevens die een verband konden leggen tussen de interneringen en de psychische klachten van de appellant.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.

Uitspraak

13/3524 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Auckland, Nieuw-Zeeland (appellant)
de Pensioen en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 juni 2013, kenmerk BZ01580484 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940‑1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. Voor appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1940 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in oktober 2008 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 31 december 2009 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Aanvaard is dat hij in de Bersiap-tijd geïnterneerd is geweest in een tweetal kampen. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat geen sprake was van blijvende invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 2 juli 2010 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de internering geen rol van betekenis speelt in de psychische klachten van appellant en dat deze zijn veroorzaakt door de na‑oorlogse omstandigheden. Appellant heeft beroep ingesteld, maar dit is door de Raad bij uitspraak van 24 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het hiertegen gedane verzet is bij uitspraak van 17 augustus 2011 eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Bij brief van 17 september 2012 heeft appellant wegens verergering van zijn klachten een nieuwe aanvraag ingediend. Daarbij heeft hij gewezen op een besluit van 4 september 2012 waarbij hem een periodieke uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) is toegekend.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft verweerder de nieuwe aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit doen steunen op een advies van zijn geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein. Deze heeft bij zijn advisering gebruik gemaakt van gegevens van de huisarts J. Allen, van het rapport van een persoonlijk onderzoek dat een geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas, in 2009 heeft ingesteld in het kader van de eerdere
Wubo-aanvraag, alsmede van het rapport van de arts G.M. van der Molen uit 2012 naar aanleiding van de aanvraag op grond van de AOR. Loonstein heeft aangegeven dat uit het persoonlijk onderzoek door Van der Molen geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan uit de eerdere rapportage van Maas. Deze is indertijd tot de conclusie gekomen dat de voorgelegde oorlogservaringen in het geheel geen betekenende rol hebben gespeeld, maar dat de oorzaak van de psychische klachten duidelijk is gelegen in de na‑oorlogse situatie. Daarbij is gewezen op de opvoeding door een oom en tante met vrijwel dagelijkse bestraffingen, op het latere verblijf in internaten en op de discriminatie die appellant op school en op het werk heeft ervaren.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaar van appellant om advies voorgelegd aan nog een andere geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Ook deze ziet in het rapport van Van der Molen geen nieuwe gegevens die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel over de causaliteit in het kader van de Wubo. Weliswaar is sprake van een toename van de slaapproblemen en een verminderde dagvulling, maar de dromen en de herbelevingen hebben niet met de Bersiap-kampen te maken. Dat Van der Molen voor de AOR een causaal aandeel van 40% in de psychische invaliditeit heeft vastgesteld, heeft geen betrekking op de voor de Wubo geverifieerde calamiteiten, aldus Kho.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Het persoonlijk onderzoek door Van der Molen bood een voldoende actuele grondslag voor de advisering. Dat de huisarts niet opnieuw is benaderd, kan daarom niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Verder is van belang dat de AOR een ander beoordelingskader kent dan de Wubo. Voor de toepassing van de AOR zijn meer en andere oorlogsgerelateerde ervaringen meegenomen dan de twee interneringen die voor de Wubo als calamiteit zijn aanvaard. Er zijn geen objectieve medische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat in weerwil van hetgeen de geneeskundig adviseurs daarover hebben gesteld een verband kan worden gelegd tussen deze interneringen en de psychische klachten van appellant. Ook het beroep dat appellant heeft gedaan op het beleid inzake sequentiële oorlogstraumatisering stuit hierop af.
2.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra
HD