ECLI:NL:CRVB:2015:2075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 5 september 2010 uitgevallen was voor haar werk in de catering door klachten aan haar polsen en onderarmen, had eerder ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 2 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Limburg.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er twijfels bestonden over de juistheid en onderbouwing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door het Uwv was opgesteld. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen objectieve medische gronden waren om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende onderzoeken niet onzorgvuldig waren en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch geschikt waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen niet onjuist was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een nader onafhankelijk medisch onderzoek, aangezien appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met M. Crum als griffier.