ECLI:NL:CRVB:2015:1991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
13-6330 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) appellant schuldig nalatig had verklaard in het betalen van de verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de jaren 2001 tot en met 2005. De Svb had vastgesteld dat appellant 100% schuldig nalatig was. Echter, bij een beslissing op bezwaar van 5 mei 2015 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij niet langer schuldig nalatig wordt geacht voor de jaren 2001 tot en met 2005 en 2007, en dat de eerdere verklaringen worden ingetrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb met deze beslissing volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Hierdoor is de Raad van mening dat appellant geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had verzocht om vergoeding van proceskosten, maar aangezien hij in persoon heeft geprocedeerd, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad heeft wel bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht van € 162,- aan appellant moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.

Uitspraak

13/6330 AOW t/m 13/6334 AOW
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 oktober 2013, 13/4693, 13/4694, 13/4695, 13/4697, 13/4700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Bij brief van 8 mei 2015 heeft de Svb aan de Raad een nieuw besluit op bezwaar toegezonden, gedateerd 5 mei 2015. Appellant heeft hierop gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij verschillende besluiten heeft de Svb appellant over de jaren 2001 tot en met 2005 schuldig nalatig verklaard de verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen. De schuldige nalatigheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 5 mei 2015 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij over de jaren 2001 tot en met 2005 en 2007 niet langer schuldig nalatig wordt geacht en dat de op die jaren betrekking hebbende schuldig nalatig verklaringen worden ingetrokken.
2.1.
De Raad stelt vast dat met de beslissing op bezwaar van 5 mei 2015 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. De Raad is niet gebleken dat appellant enig (proces) belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank. De Raad zal het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.
Appellant heeft verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten in beroep en in hoger beroep voor de door hem verrichte proceshandelingen, alsmede tot vergoeding van griffierechten.
2.3.
Een veroordeling in de proceskosten zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Bpb), uitsluitend betrekking hebben op de in dat artikel genoemde kosten. Ingevolge artikel 1, onder a, van het Bpb kunnen dit kosten zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu appellant in de onderhavige procedures in persoon heeft geprocedeerd, komen de door hem opgevoerde kosten voor het indienen van beroepschriften, het verschijnen ter zitting en het indienen van een schriftelijke zienswijze niet voor vergoeding in aanmerking. Van andere wel voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de Svb het betaalde griffierecht van totaal € 162,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.D.F. de Moor

HD