ECLI:NL:CRVB:2015:1902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake AOW en proceskosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 22 maart 2013 een uitspraak gedaan in een geschil over de AOW-toeslag van betrokkene. De Raad had eerder, op 19 december 2014, een tussenuitspraak gedaan en de Sociale verzekeringsbank verzocht om een nieuwe beslissing op bezwaar. Op 17 februari 2015 heeft de Sociale verzekeringsbank een nieuwe beslissing genomen, waarin het bezwaar van betrokkene gegrond werd verklaard en het eerdere besluit van 13 april 2012 werd ingetrokken.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.J. de Haas, heeft in een zienswijze op 18 maart 2015 aangegeven dat zijn oorspronkelijke bezwaar is gehonoreerd, maar vordert nog steeds vergoeding van griffierecht en proceskosten. De Sociale verzekeringsbank heeft in een reactie op 20 maart 2015 gesteld dat de kosten in bezwaar niet vergoed kunnen worden, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond. De Raad heeft de zaak vervolgens naar de enkelvoudige kamer verwezen en het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Tevens is vastgesteld dat de vorderingen van betrokkene met betrekking tot dwangsommen en kosten in bezwaar niet toewijsbaar zijn. De Raad heeft wel geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank moet worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep, begroot op € 1.225,- voor rechtsbijstand en € 31,- aan reiskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 juni 2015.