ECLI:NL:CRVB:2015:1848
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van fysieke en psychische beperkingen van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 16 februari 2009 ziek meldde vanwege psychische en zwangerschapsklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om psychisch weinig stresserend en fysiek niet zwaar belastend werk te verrichten. Op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de beschikbare medische informatie adequaat was betrokken en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. De Raad oordeelde dat appellante in staat was om de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies te verrichten en dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.