ECLI:NL:CRVB:2015:1814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
14-1989 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en informatieplicht Zorginstituut Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in 2011 in Frankrijk woonde en pensioen ontving op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en andere pensioenregelingen. Het Zorginstituut Nederland had de appellant als verdragsgerechtigde aangemerkt en hem een buitenlandbijdrage opgelegd voor het jaar 2011. De appellant stelde dat hij niet tijdig en onjuist was geïnformeerd over zijn recht op zorg in Frankrijk en de verschuldigde buitenlandbijdrage, wat hem zou hebben weerhouden van een verhuizing naar Nederland voor 1 juni 2011.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorginstituut geen ruimte had om af te zien van het opleggen van de buitenlandbijdrage, ondanks de door de appellant aangevoerde omstandigheden. De Raad stelde vast dat informatie over de consequenties van verhuizen van Nederland naar Frankrijk en vice versa beschikbaar was op de website van het Zorginstituut. De Raad concludeerde dat de appellant, indien er onduidelijkheid bestond, zelf had moeten informeren bij het Zorginstituut.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier B. Fotchind, en werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.

Uitspraak

14/1989 ZVW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2014, 13/4795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Appellant is verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde in 2011 in Frankrijk en ontving pensioen op grond
van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en pensioenen van Grafische bedrijfsfondsen, Centraal Beheer Achmea, Stichting bedrijfstakpensioen- fonds voor de detailhandel, Nationale Nederlanden en Reaal Verzekeringen.
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden
Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt. Door het bevoegde orgaan (CPAM) is op 11 augustus 2011 bevestigd dat appellant met ingang van 14 december 2010 in Frankrijk is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten voor die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2013, waarbij de buitenlandbijdrage over 2011 is vastgesteld op € 5.167,67 (nog te betalen € 4.297,67), ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het door appellant gedane beroep op schending van het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door het Zorginstituut onjuist en niet tijdig is geïnformeerd over zijn recht op zorg in Frankrijk en de door hem verschuldigde buitenlandbijdrage. Daardoor was hij niet op de hoogte van de voor hem van belang zijnde consequenties. Bij een juiste voorstelling van zaken, zou hij er destijds voor hebben gekozen om voor 1 juni 2011 van Frankrijk naar Nederland te verhuizen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het imperatief gestelde in artikel 69 van de Zvw laat het Zorginstituut geen ruimte om in verband met de door appellant aangevoerde omstandigheden dat het Zorginstituut tekort is geschoten in zijn informatieplicht, af te zien van het opleggen van de buitenlandbijdrage. Overigens was informatie over de consequenties van verhuizen van Nederland naar Frankrijk en vice versa voor de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage destijds volgens het Zorginstituut beschikbaar op de internetsite van het Zorginstituut. Indien er bij appellant onduidelijkheid bestond, had het op zijn weg gelegen om hierover nader bij het Zorginstituut te informeren.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) B. Fotchind

MK