ECLI:NL:CRVB:2015:1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
13-6102 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde maatregel van bijstandsverlaging wegens bedreiging van consulenten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 1 januari 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand met 100% verlaagd gekregen na bedreigingen aan het adres van consulenten tijdens een re-integratiegesprek. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van zaakgericht of mensgericht fysiek geweld, wat een maatregel van 100% zou rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de combinatie van verbaal geweld en intimidatie onvoldoende grondslag bood voor de maximale maatregel. De Raad herstelde de beslissing door de bijstandsverlaging te verlagen naar 50% voor de duur van een maand, wat in overeenstemming werd geacht met de ernst van de gedragingen van de appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

13/6102 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 november 2013, 13/1297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kampen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Namens appellant is verschenen mr. Schriemer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.J. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 januari 2001 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op hem zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing.
1.2.
Op 4 maart 2013 heeft appellant tijdens een gesprek over een nieuw traject in verband met zijn re-integratie een consulente in de spreekkamer bedreigd. Daarna heeft appellant buiten de spreekkamer een andere consulente bedreigd, uitgescholden en bespuugd.
1.3.
De gedragingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 5 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2013 voor de duur van een maand te verlagen met 100%. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant de arbeids- en inlichtingenverplichting heeft geschonden. Tijdens en na een gesprek in het kader van de arbeidsverplichting heeft appellant bedreigingen geuit aan het adres van twee consulenten. Omdat tevens sprake is van schending van de arbeids- of inlichtingenverplichting is een sanctie voor agressie in dit geval op zijn plaats. De hoogte van de maatregel is gebaseerd op de opeenstapeling van ernstige gedragingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zijn re-integratietraject geen vertraging heeft opgelopen omdat een tweede gesprek heeft plaatsgevonden niet lang na het eerste gesprek. Daarbij komt dat appellant de bijstand heeft opgezegd in verband met verhuizing naar een andere gemeente.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Tijdens en na een intakegesprek voor een
re-integratietraject bij [naam W.] heeft appellant zich zeer ernstig misdragen. Appellant heeft zich misdragen nadat hem was meegedeeld dat hij zich in het kader van het traject elke dag diende te melden bij medewerkers van [naam W.]. Door het gedrag van appellant is het gesprek voortijdig afgebroken. De vereiste dagelijkse melding van appellant bij [naam W.] is niet van start gegaan waardoor appellant zijn arbeidsverplichtingen heeft geschonden. Dat appellant niet veel later zijn bijstand heeft laten beëindigen, doet hier niet aan af.
4.3.
Vaststaat dat de gedraging die aan de opgelegde maatregel ten grondslag is gelegd, is gebaseerd op artikel 17 van de Verordening Maatregelen Wet werk en bijstand gemeente Kampen (Verordening). In dit artikel staat dat indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of andere functionarissen die belast zijn met de uitvoering van de wet onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de wet, een maatregel wordt opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het college bij het opleggen van de maatregel onvoldoende heeft toegelicht op basis waarvan een maatregel van 100% is opgelegd. Volgens appellant was het redelijker geweest om een maatregel van 20% op te leggen.
4.5.
Het college heeft ter zitting uitgelegd dat een maatregel van 100% op zijn plaats is in het geval van appellant omdat sprake is van een combinatie van agressievormen, namelijk verbaal geweld en intimidatie. Met de gegeven motivering heeft het college evenwel niet inzichtelijk gemaakt waarom een maatregel van 100% opgelegd had moeten worden en niet een lagere maatregel. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat voor de vaststelling van de ernst van de gedraging een oplopende reeks van vormen van agressief gedrag kan worden onderscheiden, te weten
- verbaal geweld,
- discriminatie,
- intimidatie,
- zaakgericht fysiek geweld, zoals vernielingen,
- mensgericht fysiek geweld en
- een combinatie van agressievormen.
Aangezien in dit geval geen sprake is geweest van zaakgericht fysiek geweld en mensgericht fysiek geweld kan geen maatregel van 100% worden opgelegd. Dat sprake zou zijn van een combinatie van agressievormen, namelijk verbaal geweld en intimidatie, is onvoldoende grondslag voor het opleggen van de maximale maatregel. Dit zou namelijk betekenen dat deze combinatie even maatregelwaardig is als bijvoorbeeld de combinatie van zaakgericht en mensgericht geweld.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het college appellant ten onrechte voor de verweten gedragingen een maatregel van 100% heeft opgelegd, zodat de beroepsgrond van appellant als verwoord in 4.4 deels slaagt. Gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. De Raad ziet voorts, mede met het oog op een finale beslechting van het geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van
5 maart 2013 te herroepen en de maatregel vast te stellen op 50% gedurende een maand. De Raad acht de verlaging van de bijstand met 50% over de gehele maand maart 2013 in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate waarin appellant de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij ten tijde in geding verkeerde.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 juni 2013;
- herroept het besluit van 5 maart 2013 in zoverre dat de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2013 voor de duur van een maand wordt verlaagd met 50%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 3 juni 2013;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.940,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

HD