ECLI:NL:CRVB:2015:1689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
13-4307 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van woonkostentoeslag en inspanningsverplichtingen bij bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de toekenning van een woonkostentoeslag aan appellanten, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer aan de toekenning inspanningsverplichtingen heeft verbonden. Deze verplichtingen hielden in dat appellanten hun woning zo spoedig mogelijk dienden te verkopen en op zoek moesten gaan naar subsidiabele woonruimte. Appellanten hebben echter onvoldoende aangetoond aan deze verplichtingen te voldoen, wat leidde tot de afwijzing van hun verzoeken om verlenging van de woonkostentoeslag.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten pas na een aanzienlijke periode hun woning te koop hebben aangeboden en dat zij geen makelaar hebben ingeschakeld. Bovendien hebben zij onvoldoende gereageerd op beschikbare subsidiabele woningen, wat hen niet kan worden aangerekend. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd de woonkostentoeslag na 31 mei 2012 voort te zetten, omdat appellanten niet voldaan hebben aan de aan hen opgelegde verplichtingen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van inspanningsverplichtingen bij de toekenning van bijzondere bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen voor de continuïteit van de bijstandsverlening.

Uitspraak

13/4307 WWB, 13/4308 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/2324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 26 mei 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 april 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 27 april 2012 heeft het college aan appellanten met ingang van 1 maart 2012 voor de duur van drie maanden bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een woonkostentoeslag. Hieraan is voor appellanten de verplichting verbonden zo spoedig mogelijk hun woning te verkopen, om te zien naar passende woonruimte met een huurprijs waarbij in aanmerking kan worden gekomen voor huurtoeslag (subsidiabele woningen) en de verleende voorrangspositie van woningzoekenden voldoende te benutten.
1.2.
Appellanten hebben op 6 augustus 2012 verzocht de eerder toegekende woonkostentoeslag vanaf 1 juni 2012 te verlengen. Bij besluit van 14 september 2012
(besluit 1) heeft het college deze aanvraag afgewezen. Op 5 oktober 2012 hebben zij wederom een verzoek tot verlenging van de woonkostentoeslag ingediend, nu vanaf 1 september 2012. Ook deze aanvraag is bij besluit van 29 oktober 2012 (besluit 2) afgewezen. Aan deze besluiten is ten grondslag gelegd dat appellanten zich onvoldoende hebben ingespannen andere woonruimte te vinden en aldus hun in 1.1 vermelde verplichting niet naar behoren zijn nagekomen.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de aanvragen om verlenging van de woonkostentoeslag per 1 juni 2012 respectievelijk per 1 september 2012 op juiste gronden heeft afgewezen.
4.3.
Uit 1.1 blijkt dat het college aan de toekenning van de woonkostentoeslag met ingang van 1 maart 2012 inspanningsverplichtingen heeft verbonden die erop zijn gericht de woning van appellanten zo spoedig mogelijk te verkopen en subsidiabele woonruimte te vinden. Met de rechtbank en het college wordt geoordeeld dat appellanten van meet af aan onvoldoende aantoonbaar aan deze inspanningsverplichtingen hebben voldaan. Uit de gedingstukken blijkt dat appellanten hun woning pas op 5 oktober 2012 op Marktplaats.nl te koop hebben gezet, dat zij toen een bord “te koop” in de tuin hebben geplaatst en dat zij aan vrienden en kennissen hebben gemeld dat hun huis te koop staat. Zij hebben geen makelaar ingeschakeld en ook nagelaten informatie in te winnen over de daaraan eventueel verbonden kosten.
4.4.
Appellanten hebben nog aangevoerd dat hen niet kan worden verweten dat zij onvoldoende op subsidiabele woningen hebben gereageerd, omdat deze voor hen niet geschikt waren. De woningen zouden te klein zijn voor hun gezin of te ver van Zoetermeer zijn gelegen. Uit de door het college overgelegde stukken is evenwel genoegzaam gebleken dat ten tijde in geding wel degelijk voldoende geschikte subsidiabele woningen in Zoetermeer, of in de nabije omgeving, voorhanden waren. Van gestelde (te) hoge reiskosten van en naar Zoetermeer was dan ook geen sprake.
4.5.
Gelet op het voorgaande, bezien in het licht van de hoge woonlasten in relatie met het lage gezinsinkomen en de wetenschap dat de woonkostentoeslag slechts voor een beperkte periode was verstrekt, had van appellanten een grotere inspanning verwacht mogen worden bij het omzien naar andere, goedkopere woonruimte. Onzekere toekomstige ontwikkelingen in het inkomen van appellanten kunnen, anders dan zij menen, niet leiden tot opheffing van de aan de toekenning verbonden inspanningsverplichtingen. Dat daarover met een medewerker van de gemeente afspraken zouden zijn gemaakt, in die zin dat zij tussentijds tijdelijk zouden zijn ontheven van de aan hen opgelegde inspanningsverplichtingen, vindt geen steun in de stukken en is door hen ook anderszins niet aannemelijk gemaakt.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellanten door hun handelwijze onvoldoende invulling hebben gegeven aan de hen opgelegde verplichting, zoals omschreven in 1.1. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd de eerder toegekende bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag nog na 31 mei 2012 voort te zetten of te verlengen. De extra woonkosten, voor zover deze niet uit het reguliere inkomen konden worden voldaan, waren wegens niet-nakoming van de opgelegde verplichting vanaf die datum niet langer als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB aan te merken.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) P.C. de Wit

HD