ECLI:NL:CRVB:2015:1656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
13-3937 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Postume deelname aan de vrijwillige verzekering voor de ANW; tijdige aanmelding en verschoonbaarheid

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellante om postume deelname aan de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet (ANW) voor haar overleden echtgenoot. De echtgenoot van appellante heeft zich na het einde van de verplichte verzekering in 2005 niet tijdig aangemeld voor de vrijwillige verzekering. Ook na de toekenning van de WAO-uitkering in 2008 heeft hij niet binnen een redelijke termijn verzocht om toelating. Appellante heeft pas in februari 2012 een verzoek ingediend, wat door de Centrale Raad van Beroep als niet tijdig en niet verschoonbaar werd beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag tot deelname aan de vrijwillige verzekering niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maken. De Raad concludeert dat de echtgenoot van appellante niet postuum kan deelnemen aan de vrijwillige verzekering, omdat de aanvraag niet binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering is gedaan.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanmelding voor de vrijwillige verzekering en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

13/3937 ANW
Datum uitspraak: 8 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juni 2013, 12/4724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot is [in] 2011 in Marokko overleden. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond en woonde sinds 29 januari 2005 in Marokko. Aan hem is op 1 augustus 2008 met terugwerkende kracht vanaf 21 maart 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.2.
In februari 2012 heeft appellante de Svb verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 27 april 2012 heeft de Svb de aanvraag om postume deelname aan de vrijwillige verzekering afgewezen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2012 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de artikelen 63a en 63b van de ANW wordt geconcludeerd dat de echtgenoot van appellante niet postuum mag deelnemen aan de vrijwillige verzekering, omdat niet binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot op 29 januari 2005 is verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat de aanvraag tot deelname aan de vrijwillige verzekering niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn is ingediend, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot dient te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in wat de rechtbank heeft overwogen. De echtgenoot van appellante is vanaf zijn terugkeer naar Marokko op 29 januari 2005 niet meer verplicht verzekerd geweest ingevolge de ANW. Het feit dat aan de echtgenoot op 1 augustus 2008 met terugwerkende kracht vanaf 21 maart 2004 een WAO-uitkering is toegekend kon er niet toe leiden dat hij vanaf 29 januari 2005 (weer) verplicht verzekerd werd voor de volksverzekeringen, omdat met ingang van 1 januari 2000 artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1999, 746) was vervallen. Op grond van dit artikel waren buiten het Rijk wonende personen die een
WAO-uitkering ontvingen, voor 1 januari 2000 onder bepaalde omstandigheden verplicht verzekerd ingevolge de AOW en de ANW. De echtgenoot van appellante heeft zich na het einde van de verplichte verzekering in 2005 niet tijdig aangemeld voor de vrijwillige verzekering en ook na de toekenning van de WAO-uitkering in 2008 heeft hij niet binnen een redelijke termijn verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. Appellante heeft eerst in februari 2012 verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijk voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. Door appellante is niets aangevoerd dat zou kunnen meebrengen dat de niet-tijdige aanvraag om deelname aan de vrijwillige verzekering verschoonbaar is.
4.2.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van
P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de P. Uijtdewillegen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 8 mai 2015.