ECLI:NL:CRVB:2015:1635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
12-5504 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.R. Ali, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had in een gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 november 2012 de eerdere beslissing gehandhaafd. De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellant zijn standpunt herhaalde dat het medische onderzoek onzorgvuldig was en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties niet aansloten bij zijn belastbaarheid.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 27 juli 2009 arbeidsongeschikt is door klachten aan zijn linkerarm en knie. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 5 mei 2011, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant geschikt was voor fysiek niet te zware arbeid. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere beoordelingen van het Uwv zouden ondermijnen.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank. De argumenten van appellant over zijn opleidingsniveau en taalvaardigheid zijn niet onderbouwd met objectieve gegevens. De Raad heeft daarom het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5504 WIA, 13/305 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 augustus 2012, 11/9022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 november 2012 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ali. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken in het geding te brengen.
Namens appellant is daarop een reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker tuinbouw (paprikateelt). Op
27 juli 2009 is hij voor die werkzaamheden uitgevallen vanwege linkerarm- en linkerknieklachten. Op 5 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader heeft hij op 6 juni 2011 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts is op grond van haar bevindingen tot de conclusie gekomen dat appellant aangewezen is op fysiek niet te zware arbeid, knie- en linkerarm sparend. De verzekeringsarts heeft de actuele belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is appellant op grond van een arbeidskundig onderzoek ongeschikt geacht voor zijn eigen werkzaamheden en geschikt geacht voor een drietal voorbeeldfuncties. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij gesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 22 juni 2011 is appellant met ingang van 25 juli 2011 op die grond een WIA-uitkering geweigerd. Appellant heeft daartegen bezwaar ingediend. Bij besluit van 18 oktober 2011 is het bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). Daarbij heeft het Uwv de motivering van de weigering om appellant een
WIA-uitkering toe te kennen gewijzigd. Aan het bestreden besluit zijn ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2011 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nader besluit te nemen met inachtneming van hetgeen zij in haar uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft tevens bepalingen omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht gegeven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het medische onderzoek onzorgvuldig en het medische oordeel van de verzekeringsartsen onjuist te achten waardoor het bestreden besluit 1 op voldoende medische grondslag berust. De rechtbank was evenwel van oordeel dat de arbeidskundige grondslag, aangevuld bij brief van het Uwv van 11 april 2012, een deugdelijke motivering ontbeert. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat mede voor de inzichtelijkheid voor appellant een mondelinge bijstelling van de misslagen van het Uwv, terwijl het bestreden besluit 1 ook al op een gewijzigde motivering berustte, onder de gegeven omstandigheden onvoldoende moet worden geacht. De rechtbank was van oordeel dat het bestreden besluit 1 daarom niet in stand kon blijven. Zij heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij het Uwv zijn misslagen dient te corrigeren alsmede een nieuwe berekening te maken van de restverdiencapaciteit van appellant. Met het gewijzigde besluit op bezwaar van 9 november 2012 heeft het Uwv uitvoering aan de opdracht van de rechtbank gegeven.
3. Appellant heeft zich niet geheel met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen. In hoger beroep heeft hij zijn standpunt herhaald dat het medische onderzoek onzorgvuldig is gebeurd, dat de FML niet aan het bestreden besluit 1 ten grondslag had mogen worden gelegd en de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties zijn belastbaarheid te boven gaan, ook wat betreft de aspecten van opleidingsniveau en taalvaardigheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aangezien met het besluit van 9 november 2012 (bestreden besluit 2) niet is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant, dient op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit besluit mede in de beoordeling te worden betrokken.
4.2.
Ten aanzien van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv wordt hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen, onderschreven. Evenals de rechtbank heeft overwogen, worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd en wordt bovendien niet nader onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
4.3.
In het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen bestreden besluit 2 heeft het Uwv de bezwaren van appellant wederom ongegrond verklaard. Blijkens het
bestreden besluit 2 en het daaraan ten grondslag gelegde rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 november 2012, onderschrijft het Uwv het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit 1 in arbeidskundige zin onvoldoende was gemotiveerd. In de aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen, de maatman van appellant gesteld op de paprikaplukker die werkzaam is voor 34 uur per week tegen een maatmanloon van € 12,18 per uur geldend op de datum in geding van 25 juli 2011. Op grond van de voorbeeldfuncties zoals geselecteerd in het rapport van 2 april 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per datum in geding berekend op minder dan 35%.
4.4.
Geoordeeld wordt dat het Uwv daarmee op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep herhaalde en niet nader onderbouwde gronden dat zijn opleidingsniveau en taalvaardigheid niet in overeenstemming zijn met de voorbeeldfuncties wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De Raad onderschrijft deze overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.5.
Het standpunt van appellant, zoals ingenomen in zijn brief van 12 februari 2015, dat de functie van chauffeur heftruck, intern transport, SBC-code 111270, voor hem vanwege zijn medische beperkingen niet geschikt is, kan niet worden gevolgd aangezien het niet is onderbouwd met medisch objectieve gegevens.
5. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd. Het beroep van appellant dat is gericht tegen het bestreden besluit 2 moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 november 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) I. Mehagnoul
KvR