Uitspraak
25 april 2013, 12/4345 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv behandeld. Appellant, die sinds zijn 18e jaar een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte een terugvordering van € 15.512,91 heeft ingesteld. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat appellant in de periode van 1 oktober 2009 tot 1 april 2012 te veel uitkering heeft ontvangen vanwege inkomsten uit arbeid. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte de oude bepalingen van de Wajong hebben toegepast en dat artikel 3:48 van de Wet Wajong van toepassing is. De Raad stelt vast dat het Uwv een buitenwettelijk, begunstigend beleid hanteert, dat in het geval van appellant niet consistent is toegepast. De Raad concludeert dat appellant niet redelijkerwijs kon weten dat hij te veel uitkering ontving, en geeft het Uwv de opdracht om het besluit te herstellen binnen zes weken na deze uitspraak.