ECLI:NL:CRVB:2015:1618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.C. de Wit
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, die sinds 2005 AOW ontvangt, heeft samen met zijn ex-echtgenote, met wie hij twee kinderen heeft, een gezamenlijke huishouding gevoerd. De Svb heeft op basis van informatie die appellant zelf heeft verstrekt, waaronder een formulier dat hij op 15 maart 2013 heeft ondertekend, besloten om het AOW-pensioen van appellant per 1 januari 2013 te herzien naar dat van een gehuwde en heeft een bedrag van € 1.156,06 teruggevorderd voor de te veel betaalde AOW over de periode van januari tot en met mei 2013.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant en zijn ex-echtgenote in de relevante periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden, wat volgens de AOW leidt tot het onweerlegbare rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft herzien en de terugvordering heeft doorgevoerd, omdat appellant geen opgave heeft gedaan van de gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden aangevoerd die de terugvordering kunnen weerleggen. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.