ECLI:NL:CRVB:2015:1614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een maatregel wegens niet verschijnen op afspraken in het kader van arbeidsinschakeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had te maken met een verlaging van haar bijstand vanwege het niet verschijnen op afspraken in het kader van haar arbeidsinschakeling. Het college had eerder maatregelen opgelegd, waaronder een verlaging van 30% en 100% van de bijstand voor de duur van één maand, omdat appellante niet op afspraken was verschenen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de bijstand van appellante met 100% te verlagen voor de duur van twee maanden, gezien het feit dat appellante meerdere keren niet of te laat was verschenen op oproepen voor intakegesprekken bij de Stichting Pantar Amsterdam. Appellante stelde dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor haar kinderen en medische problemen, niet in staat was om op de afspraken te verschijnen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had verlaagd, omdat appellante zich binnen een jaar opnieuw schuldig had gemaakt aan een gedraging van dezelfde categorie. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college in de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellante aanleiding had moeten vinden om van de maatregel af te zien of de verlaging van de bijstand te matigen.