ECLI:NL:CRVB:2015:1545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 september 2013, die betrekking had op een aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De centrale vraag in deze procedure was of het hoger beroep tijdig was ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn ging in op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak, die op 17 juli 2014 aan partijen was toegezonden. De beroepstermijn eindigde op 28 augustus 2014. Het beroepschrift van de appellant werd echter pas op 1 september 2014 door de Raad ontvangen, terwijl het volgens de poststempel op 29 augustus 2014 ter post was bezorgd. De Raad heeft de gemachtigde van de appellant gevraagd om een toelichting op de overschrijding van de termijn.
De gemachtigde voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat het op de laatste dag van de termijn ter post was bezorgd. De Raad oordeelde echter dat de datum van het poststempel bepalend is voor de terpostbezorging. Aangezien het poststempel een datum na de termijn aangaf, was het aan de appellant om aan te tonen dat het beroepschrift eerder ter post was bezorgd. De Raad concludeerde dat de appellant hierin niet was geslaagd, omdat er geen voldoende bewijs was geleverd, zoals een getuigenverklaring.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van griffier R.G. van den Berg, en werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.