ECLI:NL:CRVB:2015:1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
14-4901 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 september 2013, die betrekking had op een aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De centrale vraag in deze procedure was of het hoger beroep tijdig was ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn ging in op de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak, die op 17 juli 2014 aan partijen was toegezonden. De beroepstermijn eindigde op 28 augustus 2014. Het beroepschrift van de appellant werd echter pas op 1 september 2014 door de Raad ontvangen, terwijl het volgens de poststempel op 29 augustus 2014 ter post was bezorgd. De Raad heeft de gemachtigde van de appellant gevraagd om een toelichting op de overschrijding van de termijn.

De gemachtigde voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat het op de laatste dag van de termijn ter post was bezorgd. De Raad oordeelde echter dat de datum van het poststempel bepalend is voor de terpostbezorging. Aangezien het poststempel een datum na de termijn aangaf, was het aan de appellant om aan te tonen dat het beroepschrift eerder ter post was bezorgd. De Raad concludeerde dat de appellant hierin niet was geslaagd, omdat er geen voldoende bewijs was geleverd, zoals een getuigenverklaring.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van griffier R.G. van den Berg, en werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2015.

Uitspraak

14/4901 WWB
Datum uitspraak: 19 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 juli 2014, 13/7291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Voor appellant is
mr. drs. Schroeder verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen een beslissing op bezwaar van 20 september 2013, inzake gevraagde bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In dit geding is allereerst de vraag aan de orde of het hoger beroep tijdig is ingesteld.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb gaat deze termijn in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb zijn genoemde bepalingen in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
3.2.
De aangevallen uitspraak is op 17 juli 2014 in afschrift aan partijen toegezonden. De beroepstermijn is in dit geval gaan lopen op 18 juli 2014 en is zes weken nadien, op
28 augustus 2014 geëindigd. De Raad heeft het beroepschrift op 1 september 2014 ontvangen. Het is, volgens de poststempel op de enveloppe, op 29 augustus 2014 ter post bezorgd.
3.3.
De Raad heeft de gemachtigde van appellant verzocht om toe te lichten waarom de termijn van zes weken is overschreden. Daarop is bij brief van 9 oktober 2014 aangevoerd dat was afgesproken dat mr. drs. Schroeder voor appellant hoger beroep zou instellen. Appellant heeft op 28 augustus 2014, de laatste dag van de beroepstermijn, ’s avonds om 20.19 uur een e-mailbericht aan zijn gemachtigde verzonden met de vraag of hij nog iets naar de Raad had gestuurd. De gemachtigde van appellant heeft nog diezelfde avond een voorlopig beroepschrift opgesteld en in de brievenbus gedeponeerd. Volgens de gemachtigde is het hoger beroep tijdig ingediend, omdat het nog op de laatste dag van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het beroepschrift is weliswaar na de lichting van 18.00 uur, maar vóór middernacht gepost. Dat de brievenbus pas de volgende dag is geleegd, waardoor de enveloppe op 29 augustus 2014 is afgestempeld, is volgens hem niet van belang. Daarbij heeft hij gewezen op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:9 van de Awb en op verschillende bestuursrechtelijke uitspraken, onder meer van de Raad (waaronder de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9132), waarbij is geoordeeld dat ontvangst van een bezwaar- of beroepschrift op de eerste of tweede werkdag na afloop van de bezwaar- of beroepstermijn nog als tijdig moet worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een vestiging van PostNL wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door PostNL is afgestempeld, sluit niet uit dat het stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van PostNL veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld. Bevat het stuk een poststempel van PostNL met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. De Raad is van oordeel dat appellant daar niet in is geslaagd. De enkele stelling dat het beroepschrift op 28 augustus 2014 vóór middernacht in de brievenbus is gedeponeerd, is daarvoor niet voldoende. Een nadere onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een getuigenverklaring, ontbreekt. Voorts heeft de gemachtigde van appellant wel een beschrijving gegeven van zijn activiteiten aan het begin van de avond van 28 augustus 2014, te weten dat hij samen met zijn vrouw heeft deelgenomen aan een 5 km-loop die omstreeks 19.30 uur startte en die hij in 22.33 minuten heeft afgelegd, maar een precieze beschrijving van het verdere verloop van die avond ontbreekt. Zo is niet duidelijk geworden wat de tijdstippen waren waarop gemachtigde het e-mailbericht van appellant heeft gelezen, het voorlopig beroepschrift heeft opgesteld, zich naar de brievenbus heeft begeven en de brief in de brievenbus heeft gedeponeerd.
4.2.
De in 3.3 genoemde uitspraken hebben betrekking op de situatie dat een (leesbaar) datumstempel ontbreekt. In dit geval is de enveloppe wel van een goed leesbaar datumstempel voorzien, zodat die rechtspraak in dit geval toepassing mist. Het betoog dat het niet mag uitmaken of er nu wel of niet een leesbaar poststempel op de enveloppe staat en dat in beide gevallen het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, slaagt niet. Voor de situatie dat een leesbaar poststempel ontbreekt, is een uitzondering op de regel gemaakt. Dat betekent niet dat de regel niet langer geldt.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk moet worden verklaard, waardoor de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) R.G. van den Berg

HD