ECLI:NL:CRVB:2015:1505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-4939 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet-objectief medisch te onderbouwen toename van beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die sinds februari 2004 uitgevallen is als medewerkster callcenter vanwege diverse pijn- en vermoeidheidsklachten. Appellante heeft in 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Dit besluit is door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep in eerdere procedures bevestigd.

Appellante heeft in 2011 opnieuw een aanvraag ingediend wegens toegenomen klachten. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat de toename van rug-, migraine- en andere pijnklachten niet medisch te objectiveren was. De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldoet aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat de beperkingen van appellante niet zijn toegenomen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2006.

Tijdens de zitting van de Raad heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar erkend dat de toename van rug- en andere pijnklachten niet medisch te objectiveren is. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4939 WIA
Datum uitspraak: 24 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 juli 2013, 11/1132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Opvolgend gemachtigde van appellante, mr. E. van Wolde, advocaat, en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wolde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in februari 2004 uitgevallen als medewerkster callcenter met diverse pijn- en vermoeidheidsklachten. Naar aanleiding van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is zij onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. In het rapport van de verzekeringsarts van 7 februari 2006 is onder meer vermeld dat appellante constant pijn heeft en een gevoel alsof ze blauwe plekken heeft over haar hele lichaam. Tijdens het gebruik van Imigran, een medicijn voor migraine, met een frequentie van twee á drie maal per week, heeft ze tijdelijk helemaal geen pijn. De verzekeringsarts heeft de diagnose fibromyalgie gesteld. Hij heeft appellante in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2006 beperkt geacht in onder meer de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en appellante in staat geacht om niet al te zwaar werk te verrichten met een niet al te hoge mate van stress en tempodruk.
1.2.
Bij besluit van 17 maart 2006 heeft het Uwv met inachtneming van de uitkomsten van het uitgstelde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoek vastgesteld dat voor appellante per 20 februari 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 35 %. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 maart 2006 is ongegrond verklaard bij besluit van 28 september 2006.
1.3.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 februari 2008 het beroep tegen het besluit van
28 september 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Bij uitspraak van 17 juli 2009 heeft de Raad, beslissende op het door het Uwv tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep, de uitspraak van de rechtbank van 5 februari 2008 vernietigd. Daarbij heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 28 september 2006 gegrond verklaard, dat besluit op arbeidskundige gronden vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
1.4.
Bij aanvraag gedateerd 10 januari 2011 heeft appellante om toekenning van een uitkering verzocht wegens toegenomen klachten. Naar aanleiding van dit verzoek is appellante gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv. Bij het opstellen van zijn rapport van
7 februari 2011 heeft de verzekeringsarts acht brieven betrokken van de neuroloog die appellante behandelt voor migraïne, opgesteld in de periode van 7 april 2003 tot en met 9 juni 2009. De conclusie van de verzekeringsarts in zijn rapport van 7 februari 2011 luidt dat opleving van de migraineklachten sterk gekoppeld is aan overbelasting en slecht grenzen aan kunnen geven, waarbij de klachten op zich geen reden zijn voor het aannemen van meer beperkingen. De rugklachten zijn aspecifiek van aard en geven alleen beperkingen voor zwaar rugbelastend werk, hetgeen past binnen het profiel van de aangegeven beperkingen voor fibromyalgie. De beperkingen van appellante voor lichamelijk niet al te zwaar werk op basis van fibromyalgie zijn wezenlijk niet anders nu er een lichte vorm van slijtage van de rug is vastgesteld. Vanwege de migraine zijn er beperkingen ten aanzien van een hoge mate van stress en tempodruk zoals reeds omschreven in de FML van 7 februari 2006. In essentie is haar belastbaarheid zoals omschreven in de FML uit 2006 niet gewijzigd. Het Uwv heeft het verzoek van appellante met inachtneming van de resultaten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek afgewezen bij besluit van 8 maart 2011.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 maart 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellante bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. In zijn rapport van 1 november 2011 heeft hij vastgesteld dat hij de conclusies van de verzekeringsarts deelt. De hoofdpijnklachten van appellante bestaan al jaren en zijn een combinatie van migraine en spierspanningshoofdpijn. De intensiteit ervan wisselt wat door de jaren, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen wezenlijk verschil in het klachtenpatroon ontdekt aangezien appellante zich ook in 2006 tot hooguit tien uur werk per week in staat achtte
.Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat de beperkingen van appellante door de verzekeringsarts juist zijn vastgesteld en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 maart 2011 bij besluit van 4 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoet aan de eisen van artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en vastgesteld dat haar beperkingen niet zijn toegenomen ten opzichte van de FML van 7 februari 2006. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na dossierstudie en het bijwonen van de hoorzitting het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven en deugdelijk gemotiveerd waarom de migraine en rugklachten niet kunnen leiden tot het aannemen van gewijzigde belastbaarheid. De door appellante ingebrachte rapporten van medisch adviseur Schakel van 5 maart 2012 en 8 januari 2013 bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het aannemen van meer beperkingen dan die welke zijn aangenomen in de FML van 7 februari 2006, omdat Schakel zich voornamelijk baseert op door anamnese verkregen gegevens. De stelling dat de aan de FML van 7 februari 2006 ten grondslag liggende diagnose niet juist is, vindt geen steun in de rapporten van de artsen aldus de rechtbank. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat niet de ervaren klachten of diagnose doorslaggevend is maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Ter zitting van de Raad heeft appellante haar beroep toegelicht en aangevoerd dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld omdat rug- en andere pijnklachten zijn toegenomen. Haar betoog richt zich echter met name op het door het Uwv ten onrechte niet aannemen van toegenomen beperkingen als gevolg van verergerde migraineklachten.
4. de Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Namens appellante is ter zitting van de Raad erkend dat toename van rug- en andere pijnklachten niet medisch is te objectiveren. Met de in het dossier aanwezige medische gegevens kan een dergelijke toename evenmin worden onderbouwd. Omdat een toename van klachten niet medisch geobjectiveerd kan worden en ook anderszins niet aannemelijk is geworden, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen van het Uwv dat geen sprake is van meer beperkingen dan zijn vastgesteld in de FML van 7 februari 2006. In zoverre kan de Raad zich ook vinden in het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, voor zover betrekking hebbend op de migraineklachten, wordt eveneens gevolgd. De bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv zoals vastgelegd in de rapporten van 7 februari 2011 en 1 november 2011 zijn inzichtelijk en consistent. De Raad voegt hier aan toe dat de gestelde toename van de klachten met name is gebaseerd op de verklaring van appellante. Ter zitting is van de zijde van gemachtigde van appellant ook ten aanzien van toename van de migraineklachten erkend dat deze niet met medische informatie is te objectiveren. Het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 2006 voldoen voor de geobjectiveerde migraineklachten van appellante wordt dan ook onderschreven, waarbij in het midden kan worden gelaten of de beperkingen destijds zijn gegeven met het oog op migraineklachten dan wel het gevolg zijn geweest van andere klachten van appellante.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1. en 4.2. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

NK