ECLI:NL:CRVB:2015:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-4074 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vrijwillige verzekering AOW wegens te late aanmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1958 en in 1989 als vluchteling naar Nederland gekomen, had op 26 januari 2012 een aanvraag ingediend voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 13 oktober 1973 tot en met 27 februari 1991. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant zich niet tijdig had aangemeld voor de vrijwillige verzekering. De Svb stelde dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn niet verschoonbaar was.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en ook in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de afwijzing bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet binnen de gestelde termijn van één, vijf of tien jaar had aangemeld voor de vrijwillige verzekering. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de overschrijding van de aanmeldtermijn niet verschoonbaar was. Appellant had aangevoerd dat er specifieke omstandigheden waren die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen, maar de Raad oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van appellant zelf was om tijdig informatie in te winnen over de mogelijkheden van vrijwillige verzekering.

De Raad concludeerde dat de Svb geen algemene plicht had om immigranten te informeren over de vrijwillige verzekering en dat de mislukte remigratie van appellant naar Jordanië in 2005 geen invloed had op de beoordeling van zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

13/4074 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2013, 12/5583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Haring, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Appellant is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Haring. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1958 en is in 1989 als vluchteling naar Nederland gekomen. Op 28 februari 1991 is aan appellant een vergunning tot verblijf verleend. Op
26 januari 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 13 oktober 1973 tot en met 27 februari 1991.
1.2.
De Svb heeft bij brief van 24 februari 2012 afwijzend beslist op het verzoek van appellant, omdat appellant zich niet tijdig heeft aangemeld voor deelname aan de vrijwillige verzekering voor de AOW.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat overschrijding van de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering niet verschoonbaar is.
3. Namens appellant is in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat sprake is van specifieke omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van aanmeldtermijn hem niet tegengeworpen kan worden. Daarbij heeft hij erop gewezen dat inmiddels een langere aanmeldingstermijn wordt gehanteerd en dat personen die zich in Nederland vestigen nu beter worden geïnformeerd over de mogelijkheden zich vrijwillig te verzekeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd appellant in de gelegenheid te stellen om zich over de periode vanaf zijn 15e verjaardag [in] 1973 tot de aanvang van zijn verplichte verzekering voor de AOW op 28 februari 1991 vrijwillig te verzekeren.
4.2.
Niet in geding is dat appellant zich niet heeft aangemeld voor de vrijwillige verzekering binnen de daarvoor vastgestelde uiterste termijn van, ten tijde van zijn vestiging in Nederland, één jaar, dan wel vijf jaar zoals geldt sinds 1 januari 2001, of tien jaar zoals geldt vanaf
1 januari 2010. Daarom kan appellant uitsluitend nog worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW indien geoordeeld moet worden dat hij de aanmeldtermijn verschoonbaar heeft overschreden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank, dat de overschrijding van de aanmeldtermijn in het onderhavige geval niet verschoonbaar is, wordt onderschreven. Over de stelling van appellant dat de Svb dermate tekort is geschoten in het verstrekken van informatie dat de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar is, moet worden vastgesteld dat ingevolge vaste rechtspraak er voor de Svb geen algemene plicht bestaat om immigranten direct na hun vestiging in Nederland te wijzen op de mogelijkheden die de inkoopregeling van de vrijwillige verzekering voor de AOW biedt. Het was daarom in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van appellant zelf om zich, eventueel met de hulp van derden, bijtijds te oriënteren op de mogelijkheden die het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid toen bood. Voorts kan niet gesproken worden van een verboden ongelijke behandeling van gelijke gevallen, nu de Svb - zoals ter zitting nader is toegelicht - aanvragen om toelating tot de vrijwillige verzekering steeds beoordeelt op grond van de ten tijde van de aanvraag geldende wettelijke bepalingen. Ten slotte kan ook de mislukte remigratie van appellant naar Jordanië in 2005 niet leiden tot een andere oordeel. Het is voor appellant ongetwijfeld heel teleurstellend geweest dat die poging tot remigratie is mislukt, maar dat laat onverlet dat appellant zich eerder tot de Svb had moeten wenden met een verzoek om zich vrijwillig te kunnen verzekeren voor de AOW vanaf zijn 15e verjaardag.
4.4.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Uijtdewillegen

NK