ECLI:NL:CRVB:2015:1493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
13-6147 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens gebrek aan medewerking en verwijtbaarheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 17 december 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellant met ingang van 20 december 2012 ingetrokken, omdat appellant niet had gereageerd op meerdere oproepen en geen gevraagde gegevens had verstrekt. Appellant stelde dat hij in Turkije verbleef met toestemming van de rechter-commissaris en dat het college hiervan op de hoogte had moeten zijn. Echter, de Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college op de hoogte was van zijn verblijf in Turkije. Het email-bericht dat appellant overlegt, biedt geen bewijs dat hij toestemming had gevraagd voor zijn verblijf. De Raad concludeert dat appellant verweten kan worden dat hij niet heeft gereageerd op de oproepen van het college, en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6147 WWB
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 september 2013, 13/2465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Voor appellant is verschenen mr. Arabaci. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sedert 17 december 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant werkzaamheden verricht bij een cafetaria, waarvan het college niet op de hoogte was, is een aantal waarnemingen verricht bij de betreffende cafetaria en is getracht een huisbezoek bij appellant af te leggen. Appellant is niet bij de cafetaria noch in zijn woning aangetroffen. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 14 december 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 20 december 2012 in verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand. In die brief heeft het college appellant tevens verzocht om afschriften van al zijn bankrekeningen mee te nemen over een periode van zes weken voorafgaande aan 14 december 2012. Appellant is niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 20 december 2012 opgeschort en hem uitgenodigd voor een gesprek op
27 december 2012. Nadat appellant wederom zonder bericht niet was verschenen, heeft het college hem bij brief van 3 januari 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 14 januari 2013.
1.4.
Nadat appellant ook niet op het gesprek op 14 januari 2013 was verschenen, heeft het college bij besluit van 14 januari 2013 de bijstand van appellant met ingang van
20 december 2012 ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 18 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat het hem niet te verwijten valt dat hij niet op de oproepen is verschenen. Appellant verbleef in de periode van 18 december 2012 tot 18 januari 2013 in Turkije met toestemming van de rechter-commissaris van de rechtbank Arnhem en van de gemeente Arnhem. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft appellant in hoger beroep een email-bericht van 16 november 2012 overgelegd. Dit bericht is afkomstig van [naam D.], assistent bewindvoerder WSNP ([D]) en is gericht aan de afdeling Insolventies van de Rechtbank Arnhem. In dit bericht staat vermeld dat de uitkeringsinstantie inmiddels is verzocht om toestemming te verlenen voor het verblijf van appellant in Turkije.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 20 december 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van die vraag staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellant verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet is verschenen op de oproepen noch dat hij de in het besluit van 20 december 2012 gevraagde gegevens heeft overgelegd. Evenmin is in geschil dat de gevraagde medewerking van belang was voor de vaststelling van het recht op bijstand.
4.4.
Het betoog van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, waartoe het geschil zich toespitst, faalt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college op de hoogte was van zijn verblijf in Turkije in de in geding zijnde periode. Hiertoe kan het door hem onder 3 genoemde email-bericht niet dienen. Hieruit blijkt immers niet dat appellant, op wie een dergelijke plicht rust, het college om toestemming heeft verzocht voor dit verblijf in Turkije en evenmin dat het college hiervan anderszins op de hoogte was. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat [D] desgevraagd heeft meegedeeld dat zij het college niet om een dergelijke toestemming heeft verzocht
.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant verweten kan worden dat hij niet heeft gereageerd op de door het college verzonden oproepen.
4.5.
Het college was dan ook bevoegd om de bijstand van appellant met ingang van
20 december 2012 in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigd wordt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

MK