ECLI:NL:CRVB:2015:1492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
13-5905 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen om terug te komen op eerder besluit tot weigering van bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die bijstand hebben aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben zich in eerste instantie op 15 december 2011 gemeld voor bijstand, maar hebben geen aanvraag ingediend. Op 21 maart 2012 hebben zij opnieuw een aanvraag ingediend, waarop het college hen bijstand heeft toegekend met ingang van die datum. Appellanten hebben later verzocht om herziening van dit besluit, met de claim dat zij recht hadden op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 15 december 2011.

Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het college hen onjuist heeft geadviseerd, wat hen zou hebben verhinderd om tijdig bezwaar te maken tegen de ingangsdatum van de bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellanten aangevoerde argumenten niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zoals vereist in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten in het kader van de besluitvorming over de toekenning van bijstand al hadden kunnen ingaan op de vermeende onjuiste voorlichting van het college. Bovendien hebben appellanten nagelaten om bezwaar te maken tegen het besluit van 3 mei 2012, waardoor hun verzoek om herziening niet kan worden ingewilligd. De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5905 WWB, 13/5906 WWB
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2013, 13/1004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep
ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Calmera.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben zich op 15 december 2011 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Deze melding heeft niet geleid tot het indienen van een aanvraag. Appellanten hebben zich op 21 maart 2012 opnieuw gemeld voor het aanvragen van bijstand. Het college heeft bij besluit van 3 mei 2012 appellanten bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden met ingang van 21 maart 2012. Tegen dit besluit hebben appellanten geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij brief van 27 juli 2012 hebben appellanten het college verzocht het besluit van
3 mei 2012 te herzien en hen alsnog per datum eerste melding bijstand toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het college het onder 1.2 genoemde verzoek van appellanten afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 september 2012 ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die een terugkomen van het besluit van 3 mei 2012 rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 3 mei 2012 is in rechte onaantastbaar geworden. Het in dit geding aan de orde zijnde verzoek van 27 juli 2012 strekt ertoe dat het college terugkomt van dit eerder genomen besluit en dat appellanten alsnog met terugwerkende kracht vanaf 15 december 2011 bijstand wordt toegekend.
4.2.
In artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen, mag worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3.
Appellanten hebben in hoger beroep uitvoerig betoogd, dat het college hen tot tweemaal toe onjuist heeft geadviseerd. Bij de eerste melding voor het aanvragen van bijstand op
15 december 2011 heeft het college meegedeeld dat appellant zonder ontslagvergunning geen bijstand kan aanvragen en bij de aanvraag van 21 maart 2012 heeft het college verzuimd te wijzen op het feit dat een belanghebbende in geval van bijzondere omstandigheden met terugwerkende kracht bijstand kan aanvragen. Op grond hiervan hebben zij - samengevat - hun eerste aanvraag niet doorgezet en hebben zij geen bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de hen toegekende bijstand per 21 maart 2012. Omdat de aanvraag van
15 december 2011 niet heeft geleid tot een inhoudelijk besluit stond hiertegen voor appellanten geen rechtsmiddel open. Om alsnog bijstand met terugwerkende kracht tot
15 december 2011 te verkrijgen stond voor hen slechts de mogelijkheid open herziening te verzoeken van het besluit van 3 mei 2012.
4.4.
De door appellanten gestelde onjuiste voorlichting van de zijde van het college, wat hier verder van zij, is iets wat appellanten al in het kader van de besluitvorming over de toekenning van de bijstand hadden kunnen inbrengen. Reeds om die reden kan deze informatie niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.5.
Voor zover appellanten meenden dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren om hen per eerdere datum dan 21 maart 2012 bijstand toe te kennen, hadden zij bezwaar kunnen maken tegen het besluit van 3 mei 2012. Dit hebben appellanten nagelaten. Het college heeft met betrekking tot het voorgaande anders dan appellanten hebben betoogd, geen actieve voorlichtingsverplichting. Het voorgaande betekent dat de stelling van appellanten dat voor hen geen ander rechtsmiddel openstond dan hun verzoek aan het college om terug te komen van het besluit van 3 mei 2012, geen stand houdt.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de
aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

MK