ECLI:NL:CRVB:2015:1405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning kinderbijslag en terugwerkende kracht onder de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die een aanvraag had ingediend op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant had eerder meerdere aanvragen gedaan voor kinderbijslag voor zijn zoon, geboren in 1994, maar deze aanvragen waren buiten behandeling gesteld omdat hij niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt. In 2011 werd hem kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht tot het vierde kwartaal van 2010, maar in de beslissing op bezwaar werd dit verder teruggebracht tot het derde kwartaal van 2010.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en in hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of het recht op kinderbijslag eerder dan het derde kwartaal van 2010 moest ingaan. Appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden, waaronder zijn onbekendheid met het recht op kinderbijslag, beperkte geestelijke vermogens en onbekendheid met de Nederlandse taal. De Raad overwoog dat de Svb op basis van artikel 14, derde lid, van de AKW geen aanleiding had om verder terug te gaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van het beleid rechtvaardigde. Appellant had immers al eerder aanvragen ingediend en was bijgestaan door een advocaat, wat erop wees dat hij niet onbekend was met zijn rechten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegekend, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.