Op 1 mei 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/2340 WAO-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellant tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat appellant meende dat er omstandigheden waren die de termijnoverschrijding voor het indienen van het hogerberoepschrift verschoonbaar maakten. De Raad had eerder vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de laatste dag voor indiening 3 april 2014 was en het hogerberoepschrift pas op 15 april 2014 bij de rechtbank was ontvangen.
Tijdens de zitting op 24 maart 2015 heeft appellant verklaard dat hij in afwachting was van een uitspraak in een andere gerechtelijke procedure in Spanje, wat hem deed twijfelen over het instellen van hoger beroep. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De Raad heeft benadrukt dat de procedure duidelijk aangeeft dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.